Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
De instelling
Het Federaal Planbureau (FPB) is een onafhankelijke instelling van openbaar nut. Het maakt studies en vooruitzichten over economische, sociale en milieubeleidskwesties. Ook wordt de integratie van die beleidskwesties in een context van duurzame ontwikkeling bestudeerd.
Na studies Handelsingenieur behaalde Michel Dumont in 2004 een doctoraat in de Toegepaste Economische Wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen. Tussen 2004 en 2007 doceerde hij aan de Universiteit Antwerpen Internationale Economie en Internationale Economische Organisaties en in 2007 was hij docent Economie van Innovatie aan de TU Delft.
In 2007 ging hij als attaché aan het werk binnen de equipe Structurele Studies van het Federaal Planbureau. Daar verricht hij onderzoek naar de structurele determinanten van economische groei en productiviteit. De nadruk ligt hierbij op het belang van Onderzoek en Ontwikkeling (O&O) en menselijk kapitaal voor innovatie. Hij onderzoekt o.a. de effectiviteit van de fiscale voordelen die de federale overheid in België verleent voor de O&O-activiteiten van privé bedrijven. Verder is hij ook betrokken bij de analyse van de dynamiek binnen bedrijfstakken op basis van gegevens over de toe- en uittreding van bedrijven en de groei van (startende) ondernemingen.
In het kader van de ‘doorrekening van de verkiezingsprogramma’s 2024' zal het dynamisch stochastisch algemeen-evenwichtsmodel QUEST III R&D gebruikt worden om de effecten op lange termijn te simuleren van structurele en (para-)fiscale maatregelen die door de politieke partijen worden voorgesteld. Dit document geeft een samenvatting van de kenmerken van het model, presenteert de structuur ervan en de belangrijkste transmissiemechanismen en beperkingen. Vervolgens wordt de werking van het model geïllustreerd aan de hand van vijf gestileerde structurele en (para-)fiscale hervormingen.
Recente ontwikkelingen op het vlak van Kunstmatige Intelligentie (KI) lijken te wijzen op een mogelijk grote economische impact in de toekomst. De impact zou zowel positief kunnen zijn, door het opkrikken van de structureel dalende productiviteitsgroei, als negatief, door het verdwijnen van jobs of toenemende dominantie van een beperkt aantal zeer grote ondernemingen. Uit de eerste resultaten van het AI Diffuse project van de OESO, waaraan België, samen met negen andere landen, deelneemt, blijkt dat het gebruik – en zeker de eigen ontwikkeling van KI – bij ondernemingen nog vrij beperkt is. In België is die wel relatief hoog in vergelijking met andere landen. Er zijn voorlopig weinig aanwijzingen van een positieve impact van KI op de productiviteit van ondernemingen, mogelijk door de recente introductie ervan. Van de tien deelnemende landen heeft België wel het sterkst positieve verband tussen KI en productiviteit. Dit verband is, in tegenstelling met bijna alle andere landen, robuust, ook als er gecontroleerd wordt voor relevante bedrijfskarakteristieken en complementaire investeringen in informatie- en communicatietechnologie (ICT).
Regionale subsidies en sommige belastingvoordelen moedigen bedrijven aan om hun investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) te verhogen. Sommige via de vennootschapsbelasting verleende voordelen lijken weinig doeltreffend of leiden zelfs tot verdringing van de eigen uitgaven van bedrijven. Deze belastingvoordelen maken het leeuwendeel uit van de snel stijgende budgettaire kosten van overheidssteun voor O&O van bedrijven. De efficiëntie van belastingvoordelen voor O&O kan worden verhoogd door een plafond in te voeren voor het totale bedrag aan overheidssteun dat bedrijven kunnen ontvangen, zoals ook blijkt uit internationaal onderzoek.
Uit een nieuwe evaluatie van overheidssteun voor O&O in België blijkt dat de subsidies door de drie gewesten en de federale gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers wellicht geholpen hebben bij het optrekken van de O&O-uitgaven in België. De resultaten zijn minder positief voor een aantal voordelen die de federale overheid toekent via de vennootschapsbelasting. Aangezien deze belastingvoordelen het leeuwendeel uitmaken van de snel stijgende budgettaire kosten van overheidssteun voor O&O, zou de efficiëntie van de overheidssteun kunnen worden verhoogd.
Deze paper beschouwt de evolutie van bedrijfsdynamiek en de mogelijke link met productiviteitsgroei in België. Gegevens over de oprichting van bedrijven, de stopzetting van ondernemingen en de herverdeling binnen een bedrijfstak worden besproken. Data van Belgische bedrijven, over de periode 2003-2017, worden gebruikt voor een decompositie van de productiviteitsgroei. Er zijn duidelijke aanwijzingen voor de substantiële bijdrage van de productiviteitsgroei van start-ups in de eerste jaren na hun oprichting.
Is het productieproces van de bedrijfstakken die het meest aan O&O doen in België de afgelopen tien jaar gewijzigd? Deze analyse tracht hierop een antwoord te formuleren aan de hand van zowel sectorale gegevens als bedrijfsgegevens.
Gegevens over de oprichting van nieuwe ondernemingen zeggen niet alles over de economische impact van COVID-19. Door hun maandelijkse beschikbaarheid maken ze het wel mogelijk om de gevolgen sneller in te schatten dan mogelijk is met gegevens over de financiële toestand van bestaande ondernemingen, die enkel jaarlijks en met meer vertraging verschijnen. Gezien de belangrijke rol van jonge bedrijven voor innovatie en de dynamiek van bedrijfstakken kunnen cijfers over het aantal opgerichte ondernemingen ook een aanwijzing geven van blijvende economische littekens van de huidige gezondheidscrisis en van mogelijke verschuivingen van bedrijfsactiviteiten.
België heeft zich ertoe verbonden investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) te verhogen tot 3% van het bbp tegen 2020. In het kader van deze verbintenis, heeft de federale overheid verschillende fiscale stimulansen ingevoerd ter ondersteuning van O&O door bedrijven. In dit document worden de resultaten van de derde evaluatie van de efficiëntie van deze belastingvoordelen gepresenteerd, met betrekking op de periode 2003-2015.
In het kader van de ‘doorrekening van de verkiezingsprogramma’s 2019' zal het dynamisch stochastisch algemeen-evenwichtsmodel QUEST III R&D gebruikt worden om de effecten op lange termijn te simuleren van structurele maatregelen die door de politieke partijen worden voorgesteld. Dit document geeft een samenvatting van de kenmerken van het model, presenteert de structuur ervan en de belangrijkste transmissiemechanismen en beperkingen. Vervolgens wordt de werking van het model geïllustreerd aan de hand van vier gestileerde structurele hervormingen.
Recente studies tonen het belang aan van startende en jonge bedrijven voor jobcreatie, productiviteit en economische groei. Sommige onderzoekers stellen dat de dalende toetreding van nieuwe ondernemingen, voor een deel de, in de meeste OESO‑landen vastgestelde, groeivertraging van de productiviteit kan verklaren. België onderscheidt zich ongunstig van andere landen met een zeer lage startupratio. Deze paper biedt een overzicht van empirische studies voor verschillende landen, aangevuld met bijkomende analyses van de rol van jonge bedrijven in de bedrijfstakdynamiek van werkgelegenheid en productiviteit in België en besluit met een bespreking van de implicaties voor het economisch beleid.
In deze paper worden de resultaten voorgesteld van een tweede evaluatie van de fiscale voordelen die de Belgische federale regering tussen 2005 en 2008 heeft ingevoerd om de O&O-activiteiten van particuliere ondernemingen te ondersteunen. In vergelijking met de eerste evaluatie, die plaatsvond in 2012, breidt deze evaluatie de beschouwde periode uit met twee jaar (2010 en 2011) en toont de resultaten van een eerste evaluatie van het belastingkrediet voor O&O-investeringen en van de belastingaftrek van 80 % voor bruto-inkomsten uit octrooien die in 2007 werden ingevoerd. Deze tweede evaluatie gaat ook dieper in op de moeilijkheden van schattingsprocedures om het 'oorzakelijk' verband vast te stellen van overheidssteun en het belang om rekening te houden met de sterke persistentie van de O&O-uitgaven van ondernemingen.
Vanwege het fundamenteel belang van onderzoek en ontwikkeling (O&O) voor technologische vooruitgang en het gekend marktfalen in kenniscreatie, verleent een grote meerderheid van OESO-landen directe of indirecte steun voor O&O-activiteiten van ondernemingen. Bij de evaluatie van overheidssteun ligt de focus meestal op de mate waarin subsidies of fiscale voordelen O&O-projecten aanmoedigen die bedrijven zonder ondersteuning niet zouden verrichten (zogenaamde inputadditionaliteit). In sommige recente studies wordt ook gekeken naar outputadditionaliteit, namelijk de impact van overheidssteun op product- en procesinnovatie of productiviteit. Er zijn ook een beperkt aantal studies waarin wordt gekeken naar de mogelijke gevolgen van overheidssteun voor de aard van O&O-activiteiten (gedragsadditionaliteit), bijvoorbeeld of er door steun een verschuiving is naar meer risicovolle maar potentieel meer winstgevende O&O-projecten.
Terwijl het stijgende aandeel van de gezondheidsuitgaven als procent van het nationaal inkomen een welbekend en uitvoerig beschreven fenomeen is in de geïndustrialiseerde wereld, is het moeilijk om de effecten van de onderliggende kostendrijvers te kwantificeren. De grootste moeilijkheid is het vinden van geschikte proxies om de medisch-technologische innovatie te meten. Die laatste wordt beschouwd als een belangrijke determinant van de steeds toenemende gezondheidsuitgaven. De belangrijkste bijdrage van deze paper is het gebruik van data over goedgekeurde medische apparatuur en geneesmiddelen als indicatie voor de medisch-technologische vooruitgang. De effecten van deze variabelen op de totale reële gezondheidsuitgaven per hoofd worden geraamd aan de hand van een panelmodel voor 18 OESO-landen dat betrekking heeft op de periode 1981-2009. De resultaten bevestigen het aanzienlijk kostenverhogend effect van de medische technologie die minstens 50 % van de historische uitgavengroei kan verklaren. Het weglaten van de goedkeuringsvariabelen leidt tot een aanzienlijke opwaartse vertekening van de geraamde inkomenselasticiteit van de gezondheidsuitgaven en heeft een negatief effect op sommige modelspecificatietesten. Ondanks het totale positieve netto-effect van de technologie, is het effect van twee subgroepen van goedkeuringsvariabelen op de uitgaven duidelijk negatief. Die subgroepen kunnen als representatief voor ‘incrementele medische innovatie’ worden beschouwd, terwijl de positieve effecten betrekking hebben op ‘radicaal’ innovatieve farmaceutische producten en apparatuur. De resultaten zijn coherent met die uit andere studies die suggereren dat sommige nieuwe producten, ondanks hun hoge introductieprijs, uiteindelijk kostenbesparend kunnen zijn voor andere medische ingrepen.
This paper presents the results of an initial evaluation of federal fiscal incentives in support of Research and Development (R&D) by companies in Belgium. The impact of regional subsidies and the partial exemption from advance payment for R&D personnel is estimated for the period 2001-2009. The results show that the existing measures of public support have stimulated companies to carry out additional R&D activities.
Daar waar 2007 in België nog een topjaar was met veel startende ondernemingen en een stijgende werkgelegenheid, brak eind 2008 de wereldwijde financiële crisis uit die leidde tot een economische recessie in 2009. In deze studie wordt, op basis van informatie uit gepubliceerde jaarrekeningen, de financiële situatie van Belgische niet-financiële ondernemingen in 2007, het jaar vóór de financiële crisis, vergeleken met de situatie in 2010, het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn en tevens een jaar waarin er een licht herstel werd vastgesteld. Er werd ook nagegaan of een zwakke score voor een aantal financiële ratio’s in 2007, voor een deel kan verklaren waarom sommige ondernemingen in de periode 2008-2010 in de problemen kwamen (bijvoorbeeld een faillissement).
Deze working paper vergelijkt de financiële structuur van de niet‐financiële ondernemingen op sectorniveau tussen 2007 en 2010. In de analyse wordt de financiële fragiliteit van sectoren onderzocht. Er wordt ook nagegaan of het feit dat een onderneming in de periode 2008‐2010 in de problemen is gekomen door bijvoorbeeld een faillissement, voor een deel verklaard kan worden door de financiële structuur van die onderneming in 2007.
Deze Working Paper beschrijft de resultaten van een eerste evaluatie van de fiscale voordelen om onderzoek en ontwikkeling (O&O) door ondernemingen in België te bevorderen. Na een bespreking van de argumenten voor overheidssteun voor O&O, wordt een overzicht gegeven van de methodes die gebruikt kunnen worden om de impact van overheidssteun te schatten. Daarna worden de resultaten besproken van schattingen die werden gedaan op basis van gegevens over gewestelijke subsidies en federale fiscale steun voor O&O voor de periode 2001‐2009.
Deze Working Paper ontleedt de groei van de totale factorproductiviteit op bedrijfstakniveau, i.e. het gedeelte van de outputgroei dat niet toegeschreven kan worden aan de groei van de productiefactoren, op basis van Belgische bedrijfstakgegevens voor de periode 2000-2008. Die ontleding maakt het mogelijk te achterhalen in welke mate de productiviteitsgroei in een bepaalde bedrijfstak afkomstig is van veranderingen in productiviteit op bedrijfsniveau, van de herverdeling van marktaandeel tussen bestaande bedrijven of van de bedrijfstoetredingen en -uittredingen.
In deze Working Paper wordt de impact van mogelijke determinanten van totale factorproductiviteit, d.w.z. het gedeelte van de output dat niet verklaard kan worden door de gebruikte hoeveelheid van de productiefactoren, geschat voor België, op basis van bedrijfstakgegevens voor de periode 1988-2007.
In deze Working Paper wordt de evolutie van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) in België, in de periode 1995‐2007, vergeleken met de evolutie in tien andere EU‐landen. Waar de O&O‐uitgaven van de in België gevestigde ondernemingen tot 2001 nog vrij gunstig evolueerden, daalde nadien niet enkel de O&O‐intensiteit maar verzwakte ook de relatieve positie t.o.v. de andere landen. Deze evolutie is voornamelijk het gevolg van een daling van het aandeel van een aanzienlijk aantal bedrijfstakken in de totale O&O‐uitgaven van de beschouwde groep van landen en minder het gevolg van het type van bedrijfstakken waarin Belgische ondernemingen zich hebben gespecialiseerd.
Sommige economen wijzen op het feit dat bepaalde taken die door hooggeschoolden worden uitgevoerd, maar waarbij veel gebruik wordt gemaakt van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en waarvoor relatief weinig persoonlijk contact nodig is, redelijk makkelijk kunnen worden uitbesteed aan bedrijven in het buitenland. Informaticaspecialisten, accountants, radiologen en andere beroepen die een redelijk hoog scholingsniveau vereisen zouden hierdoor meer concurrentie uit lageloonlanden ondervinden dan bijvoorbeeld horecapersoneel, schoonmakers, beveiligingspersoneel en andere beroepen die persoonlijke diensten verlenen zonder hoge diplomavereisten. Deze visie impliceert dat het verband tussen het scholingsniveau en de evolutie van lonen en werkgelegenheid niet eenduidig is. Het Federaal Planbureau heeft een analyse gemaakt waarin wordt nagegaan in welke mate het scholingsniveau en de beroepscategorie van werknemers de evolutie van lonen en tewerkstellingskansen verklaren.