Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
Publicaties
Om de transparantie en informatieverstrekking te bevorderen, publiceert het FPB regelmatig de methoden en resultaten van zijn werkzaamheden. De publicaties verschijnen in verschillende reeksen, zoals de Vooruitzichten, de Working Papers en de Planning Papers. Sommige rapporten kunnen ook hier geraadpleegd worden, evenals de nieuwsbrieven van de Short Term Update die tot 2015 werden gepubliceerd. U kunt op thema, publicatietype, auteur en jaar zoeken.
In deze paper wordt een analyse gemaakt van de interregionale input-outputtabel voor België voor het jaar 2010. Die tabel werd in 2015 door het Federaal Planbureau (FPB) geconstrueerd, in het kader van een overeenkomst met de statistische autoriteiten van de drie gewesten (BISA, SVR en IWEPS). Twee klassieke input-outputanalyses gebaseerd op de toepassing van het Leontief-model op de interregionale input-outputtabel worden hier gepresenteerd: de afleiding van de multiplicatoren per regio en de berekening van de regionale toegevoegde waarde en de regionale werkgelegenheid direct en indirect gegenereerd door de finale vraag.
De Working Paper presenteert een studie of analyse die het FPB op eigen initiatief uitvoert.
In 2015 werd door het Federaal Planbureau (FPB) een interregionale input-outputtabel voor België voor het jaar 2010 geconstrueerd. Dat project kwam tot stand in samenspraak met de statistische autoriteiten van de drie gewesten (BISA, SVR en IWEPS), die het project meefinancierden, en kan gesitueerd worden in het verlengde van de in 2009 opgestarte samenwerking tussen de Nationale Bank van België (NBB) en de drie gewesten tot uitbreiding van de regionale rekeningen. Met beide projecten werd tevens vooruitgelopen op de integratie van de regio’s in het Instituut voor de nationale rekeningen (INR) vanaf januari 2016.
Deze paper heeft tot doel op didactische wijze uit te leggen hoe de interregionale input-outputtabel voor België, die het eindproduct is van bovenvermeld project, moet gelezen worden en voor welke analysedoeleinden die tabel kan gebruikt worden. In bijlage bij deze paper wordt tevens een synthetisch overzicht gegeven van de methodologie die gevolgd werd bij de constructie van deze interregionale input-outputtabel en de verschillende databronnen die daarbij werden gebruikt.
De interregionale input-outputtabel geeft enerzijds een beeld van de bestemming van de productie van elke regio (horizontale lezing van de tabel). De in een regio geproduceerde goederen en diensten kunnen binnen de regio (intraregionaal), in de andere regio’s (interregionaal) of buiten België verbruikt worden; ze kunnen aangewend worden in het productieproces van andere bedrijfstakken (intermediair verbruik) of finaal gebruikt worden (onder de vorm van consumptie, investeringen of uitvoer). Anderzijds geeft de interregionale input-outputtabel ook de kostenstructuur van de productie van elke regio weer (verticale lezing van de tabel). De kostenfactoren die onderscheiden worden zijn: de intermediaire leveringen vanuit de eigen regio (intraregionaal), vanuit de andere regio’s (interregionaal) en vanuit het buitenland (internationaal), de niet-aftrekbare belastingen en subsidies en de verschillende bestanddelen van de toegevoegde waarde, die dienen voor de vergoeding van de productiefactoren arbeid en kapitaal (waaronder de loonkosten, de afschrijvingen en het exploitatiesaldo). Anders dan in de regionale rekeningen zijn in de interregionale input-outputtabel de invoer en uitvoer niet toegewezen aan de regio die de betrokken goederen of diensten importeert of exporteert (volgens het principe van de eigendomsoverdracht), maar aan de regio van bestemming van de ingevoerde producten (dit is de regio waar de invoer verbruikt wordt of het buitenland in geval van wederuitvoer), respectievelijk aan de regio van oorsprong van de uitgevoerde producten (dit is de regio waar de uitvoer geproduceerd werd of het buitenland in geval van wederuitvoer).
Toepassing van het Leontief-model op de interregionale input-outputtabel laat toe een aantal analyses uit te voeren. In deze paper beperken we ons tot twee klassieke input-outputanalyses: de afleiding van de multiplicatoren per regio en de toewijzing van de regionale toegevoegde waarde en de regionale werkgelegenheid aan de binnenlandse finale vraag en de uitvoer.
Het Leontief-model laat vooreerst toe de initiële, directe (via de toeleveranciers) en indirecte (via de toeleveranciers van de toeleveranciers…) impact van exogene finale vraagschokken te becijferen op de productie, de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde (de totale toegevoegde waarde is een goede proxy voor het bbp). Die impact wordt traditioneel samengevat in multiplicatoren. De multiplicatoren per regio die hier worden afgeleid, vertrekken van een exogene schok op de finale vraag gericht aan een bedrijfstak in een bepaalde regio en laten zien hoe die impact zich dan stroomopwaarts (via intermediaire leveringen) verspreidt over de gehele economie. Op basis van het interregionale input-outputmodel kan die impact op de gehele economie niet alleen ontleed worden naar bedrijfstak, maar ook naar regio. Op die manier kan een multiplicator van een regio dus geschreven worden als de som van de intraregionale en de interregionale multiplicatoren. Aangezien hier gewerkt wordt binnen de context van een interregionaal model, houdt de intraregionale multiplicator ook rekening met de zogenaamde ‘interregionale feedback’, m.a.w. met de afgeleide effecten op de eigen regio die in tweede orde voortvloeien uit de impact op de andere regio’s.
Daarnaast laat het Leontief-model toegepast op de interregionale input-outputtabel ook toe om te bepalen welk deel van de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid van elke regio kan toegewezen worden aan de binnenlandse finale vraag, respectievelijk aan de uitvoer. Uit die berekening blijkt dat in 2010 in Brussel direct en indirect 483 000 werkzame personen werden ingezet om te voldoen aan de binnenlandse finale vraag en 198 000 werkzame personen voor de uitvoer. De binnenlandse finale vraag en de uitvoer zijn dus verantwoordelijk voor 71 % en 29 % van de werkgelegenheid in Brussel. In termen van toegevoegde waarde bedragen die percentages voor Brussel respectievelijk 68 % en 32 %. Voor Wallonië is de binnenlandse finale vraag nog belangrijker dan voor Brussel: ze genereert er direct en indirect 75 % van de werkgelegenheid (909 000 werkzame personen op een totale werkgelegenheid van 1 207 000) en 73 % van de toegevoegde waarde. Vlaanderen is de regio waar de productie het meest uitvoergericht is: de uitvoer genereert er 34 % van de werkgelegenheid (884 000 werkzame personen op een totaal van 2 595 000) en 37 % van de toegevoegde waarde. Uit bovenstaande cijfers kan overigens ook opgemaakt worden dat de uitvoer leidt tot een productie met een hogere toegevoegde waarde per werknemer dan de binnenlandse finale vraag. Die vaststelling geldt voor de volledige Belgische economie, maar blijkt ook op te gaan voor elke regio. Het feit dat de uitvoer grotendeels goederen betreft (die een hogere toegevoegde waarde per werknemer hebben dan de diensten), is hier uiteraard niet vreemd aan.
De verdere opsplitsing van de binnenlandse finale vraag in de finale vraag van de ingezetenen van de eigen regio en van de ingezetenen van de andere regio’s, levert een nog meer gedetailleerde analyse op. Zowel in Vlaanderen als Wallonië (en anders dan in Brussel, zie verder) genereert de finale vraag van de eigen ingezetenen het belangrijkste deel van de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde, gevolgd door de uitvoer en de finale vraag van de andere twee gewesten. Hoewel de finale vraag van de andere gewesten de minst belangrijke component is, is die toch niet verwaarloosbaar (ze genereert ongeveer 7 % van de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde in Vlaanderen en 9 à 10 % van de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde in Wallonië).
Bekijken we nu meer in detail het totaal aantal werkzame personen per regio dat direct en indirect ingezet wordt om te beantwoorden aan de uitvoervraag. Voor een gegeven regio valt de werkgelegenheid gegenereerd door de uitvoer uiteen in drie categorieën: vooreerst de werkzame personen die in de exporterende bedrijfstakken van de betrokken regio zijn ingezet voor de productie van die uitvoer (initieel intraregionaal), vervolgens de werkgelegenheid in de bedrijfstakken van de betrokken regio die direct of indirect toeleveren aan de eerste categorie (direct en indirect intraregionaal), en ten slotte de werkgelegenheid in de bedrijfstakken van de betrokken regio die direct of indirect toeleveren aan de voor de uitvoer bestemde productie van de andere regio’s (direct en indirect interregionaal). Het aandeel van de initieel intraregionaal gegenereerde werkgelegenheid is gelijkaardig voor Vlaanderen en Wallonië (respectievelijk 57 % en 56 %). Het aandeel van het direct en indirect intraregionaal gedeelte ligt echter veel hoger in Vlaanderen dan in Wallonië (35 % tegenover 21 %), en vice versa voor het direct en indirect interregionaal gedeelte (9 % voor Vlaanderen tegenover 23 % voor Wallonië). Dit betekent dus dat de Vlaamse uitvoerondernemingen in verhouding een groter beroep doen op toeleveranciers uit de eigen regio. In de Waalse werkgelegenheid die direct en indirect door de uitvoer wordt gecreëerd nemen dan weer de werkzame personen in ondernemingen die toeleveren aan de uitvoer van de andere regio’s (voornamelijk aan de Vlaamse uitvoer) een relatief belangrijke plaats in. In termen van direct en indirect gecreëerde toegevoegde waarde kunnen gelijkaardige conclusies worden getrokken.
Al bij al komen door de toepassing van het Leontief-model op de interregionale input-outputtabel dus een aantal gelijkenissen tussen Vlaanderen en Wallonië aan het licht, alsook een aantal verschilpunten. Bovendien laat de analyse ook toe de specificiteit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te illustreren.
De specificiteit van Brussel komt onder meer tot uiting in het feit dat de Brusselse productie meer gericht is op de finale vraag van de Vlaamse en Waalse ingezetenen (samen goed voor 25,2 miljard euro) dan op de finale vraag van eigen Brusselse ingezetenen (24,1 miljard euro). Bovendien is de som van beide, m.a.w. de Brusselse productie bestemd voor de finale vraag van alle Belgische ingezetenen (49,4 miljard euro) beduidend groter dan de productie die in de drie gewesten gecreëerd wordt om te voldoen aan de finale vraag van Brusselse ingezetenen (29,4 miljard euro). Die vaststellingen hebben vooreerst te maken met het fenomeen van de pendel - in 2010 kende Brussel een positief pendelsaldo (inkomende minus uitgaande pendel) van 280 000 personen. De pendelaars die zich dagelijks naar de hoofdstad begeven, dragen bij tot de productie van het Brussels Gewest, maar als ingezetenen van het Vlaams of Waals Gewest zijn hun uitgaven finale uitgaven van het gewest waar ze woonachtig zijn. Op die manier zorgt het Brusselse productieapparaat dus voor een niet verwaarloosbare creatie van koopkracht bij de ingezetenen van de andere twee gewesten. Maar ook de typisch hoofdstedelijke functie van Brussel speelt hierin een rol, wat zich onder meer uit in het feit dat de Brusselse productie voor een groot deel bestaat uit diensten (zoals financiële diensten, diensten van openbaar bestuur, onderwijs…) die niet enkel gericht zijn op de finale vraag van Brusselse ingezetenen. Beide factoren samen leiden er tevens toe dat de finale vraag van Vlaamse en Waalse ingezetenen, direct en indirect, verantwoordelijk is voor bijna 40 % van de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde in Brussel. Hiermee is de finale vraag van de Vlaamse en Waalse ingezetenen de belangrijkste generator van Brusselse werkgelegenheid en toegevoegde waarde. Wat de Brusselse werkgelegenheid betreft, staat het finaal gebruik door de eigen Brusselse ingezetenen met 32 % op rang twee, gevolgd door de uitvoer (29 %). Voor de Brusselse toegevoegde waarde is de volgorde van die laatste twee omgekeerd en wordt het finaal gebruik door de eigen Brusselse ingezetenen zelfs de minst belangrijke generator (28 % in vergelijking met 32 % voor de uitvoer).
Verwante documenten
Beschikbare gegevens
Thema's
Sectorale rekeningen en analyses > Analyses en toepassingen
JEL
Mathematische en kwantitatieve methoden > Mathematische methoden en programmering > Input-Output Models [C67]
Micro-economie > Algemeen evenwicht en onevenwicht > Input-Output Analysis [D57]
Stedelijke, landelijke en regionale economie > Algemene ruimtelijke economie > Econometric and Input-Output Models; Other Models [R15]
Keywords