Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
Tools & info
Het FPB stelt enkele handige tools ter beschikking om informatie te zoeken op de website: zoekmachine, sitemap, JEL classification en keywords. Daarnaast vindt u hier ook de rubrieken m.b.t. het gebruik van cookies, ons gebruikershandvest en de mogelijkheid om een klacht in te dienen.
In juli 2013 bezorgde de Expertengroep «Concurrentievermogen – Werkgelegenheid» (EGCW) een eerste verslag aan de federale regering. De opleidingsinspanningen van ondernemingen vormden één van de onderwerpen die de EGCW in dit verslag analyseerde. Aangaande deze vormingsinitiatieven bestaat immers een wettelijke doelstelling, die stipuleert dat ondernemingen globaal genomen 1,9% van hun totale loonmassa aan opleidingen moeten spenderen. Omtrent het in de praktijk brengen van deze doelstelling bestaan echter interpretatieverschillen, waardoor de EGCW de taak kreeg om deze wettelijke norm van 1,9% op een objectieve wijze te analyseren.
In deze studie onderzoeken we de loonsverhogingen in België tussen 2000 en 2010. Meer specifiek trachten we te bepalen in welke mate de evolutie van de kenmerken van de arbeidskrachten (samenstellingseffecten) een impact heeft gehad op die verhogingen. Daartoe analyseren we zowel op geaggregeerd als gedesaggregeerd niveau, de verhogingen van het gemiddelde reële loon binnen 28 bedrijfstakken aan de hand van gegevens uit de Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen (SES). De SES-enquête levert, samen met gegevens van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gedetailleerde informatie over de lonen alsook een groot aantal kenmerken van de arbeidskrachten.
Onze analyse is hoofdzakelijk gestoeld op de loonopsplitsingsmethode van Oaxaca (1973) en Blinder (1973). De resultaten tonen dat de samenstellingseffecten belangrijk waren tijdens de bestudeerde periode, zowel op geaggregeerd niveau als binnen de afzonderlijke bedrijfstakken. Hoewel de samenstellingseffecten een bepalende rol spelen in de loonsverhogingen van de bedienden, is hun bijdrage gemiddeld genomen negatief en aanzienlijk geringer voor de arbeiders. Op geaggregeerd niveau heeft de toename van de gemiddelde leeftijd van de werknemers, van de scholingsgraad en van de aanwezigheid van bepaalde beter bezoldigde beroepsgroepen het meest bijgedragen tot de loonsverhogingen tijdens die periode. De sectorale verdeling van de werkgelegenheid, de uitbreiding van het deeltijds werken en het groter aandeel vrouwen, daarentegen, hebben, zij het in mindere mate, geleid tot loonsverlagingen.
Als we kijken naar de gevolgen van offshoring, is een belangrijke bekommernis de arbeidsmarktsituatie van laaggeschoolde werknemers. In deze studie wordt empirisch aangetoond dat, in de verwerkende nijverheid, offshoring een neerwaarts effect heeft gehad op het aandeel van laaggeschoolden in de werkgelegenheid tijdens de periode 1995-2007. De belangrijkste bijdrage tot die daling was afkomstig van goederenoffshoring naar Centraal- en Oost-Europa (21%), terwijl ook offshoring van zakelijke diensten een niet verwaarloosbare impact had (8%). In subsectoren van de verwerkende nijverheid met een hogere ICT-kapitaalsintensiteit was de impact van offshoring op het aandeel van laaggeschoolden kleiner. In de sector van de marktdiensten daarentegen kon geen robuust verband worden gevonden tussen offshoring en het aandeel van laaggeschoolden in de werkgelegenheid.
In the national accounts labour inputs are collected by industry. Homogenising means transforming labour inputs by industry into labour inputs by product. This homogenisation is done using mathematical techniques. The paper compares the results for two wellknown techniques (product technology and industry technology) and discusses the effects of homogenisation on Belgian data for the years 2000 and 2005. Labour inputs are detailed by gender and education level. An additional distinction is made between employees and self-employed. The paper proposes a solution for the negatives problem that arises when applying the product technology model in the case of self-employed workers. It also assesses the plausibility of results by showing the effects of homogenising on wage costs and value added per head as well as on the ranking of industries by education level. The product and the industry technology model yield significantly different results, most particularly for the employment use of wholesale and retail trade. The results of the product technology model are judged to be most plausible.
Sommige economen wijzen op het feit dat bepaalde taken die door hooggeschoolden worden uitgevoerd, maar waarbij veel gebruik wordt gemaakt van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en waarvoor relatief weinig persoonlijk contact nodig is, redelijk makkelijk kunnen worden uitbesteed aan bedrijven in het buitenland. Informaticaspecialisten, accountants, radiologen en andere beroepen die een redelijk hoog scholingsniveau vereisen zouden hierdoor meer concurrentie uit lageloonlanden ondervinden dan bijvoorbeeld horecapersoneel, schoonmakers, beveiligingspersoneel en andere beroepen die persoonlijke diensten verlenen zonder hoge diplomavereisten. Deze visie impliceert dat het verband tussen het scholingsniveau en de evolutie van lonen en werkgelegenheid niet eenduidig is. Het Federaal Planbureau heeft een analyse gemaakt waarin wordt nagegaan in welke mate het scholingsniveau en de beroepscategorie van werknemers de evolutie van lonen en tewerkstellingskansen verklaren.