Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
Tools & info
Het FPB stelt enkele handige tools ter beschikking om informatie te zoeken op de website: zoekmachine, sitemap, JEL classification en keywords. Daarnaast vindt u hier ook de rubrieken m.b.t. het gebruik van cookies, ons gebruikershandvest en de mogelijkheid om een klacht in te dienen.
Dit rapport toont dat de minimumregelingen (de minimumpensioenen alsook het minimumrecht per loopbaanjaar) en de gelijkgestelde periodes de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen verminderen. Als we veronderstellen dat er geen minimumregelingen bestaan, dan zou de pensioenkloof 37% bedragen in plaats van 31%. Veronderstellen we dat de gelijkgestelde periodes niet langer worden toegekend, dan zou de kloof 43% bedragen in plaats van 31%. De gelijkstelling deeltijds werk met behoud van rechten – één welbepaald type gelijkstelling – heeft een beperkte impact op de pensioenongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zonder deze gelijkstelling zou de pensioenkloof 0,4 procentpunt hoger liggen.
De resultaten van dit rapport toont dat het gemiddelde pensioen van vrouwen lager ligt dan dat van mannen: in december 2017 bedroeg het gemiddelde bruto pensioenbedrag van vrouwelijke 65-plussers 1469 euro, tegenover 1920 euro bij mannen. De pensioenkloof tussen vrouwen en mannen bedroeg dus 24%. Dat de pensioenkloof niet hoger ligt kan in belangrijke mate worden toegeschreven aan het bestaan van afgeleide rechten. Zonder afgeleide rechten zou de kloof immers 50% bedragen.
De werkgelegenheidsgraad van oudere werknemers in België behoort tot de laagste van de Europese Unie. Sinds 1997 werden verschillende pogingen ondernomen om oudere werknemers te ontmoedigen de arbeidsmarkt te verlaten voor de leeftijd van 65 jaar. Er werden twee maatregelen ingevoerd om vervroegde uittreding te verminderen. De eerste maatregel verhoogt het aantal vereiste loopbaanjaren voor vervroegde uittreding.
De tweede maatregel, de pensioenbonus, geeft oudere werknemers een financiële stimulans om na de leeftijd van 62 jaar aan het werk te blijven. Deze paper geeft een ex-post evaluatie van de impact van die twee maatregelen op de kans om na een jaar aan het werk te blijven door middel van een zogenaamde "difference-in-differences" strategie. Onze gegevens bestaan uit individuele longitudinale werkgelegenheidsgegevens voor de periode 2000-2009. Op basis van paneldata logit-modellen stellen we allereerst vast dat de verhoging van de loopbaanvoorwaarde een significante invloed had op de kans om na een jaar aan het werk te blijven voor arbeiders en mannelijke bedienden met een laag inkomen tussen 60-61 jaar ten opzichte van die tussen 62-64 jaar over de periode 2000-2006. Onze tweede oefening raamt de gezamenlijke impact van de pensioenbonus en de verhoging van de loopbaanvoorwaarde tijdens de periode 2004-2009. Uit een vergelijking van beide oefeningen kunnen we besluiten dat de pensioenbonus hoogstens een zeer beperkte impact heeft gehad op de kans om een jaar later aan het werk te blijven voor mannelijke werknemers tussen 62-64 jaar ten opzichte van die tussen 60-61 jaar.
Aan de vooravond van de vergrijzing, met de naoorlogse babyboomgeneratie die de pensioenleeftijd bereikt en dit in een context van toenemende levensverwachting, is het politiek en maatschappelijk debat over de toekomst van de pensioenen volop aan de gang. In dat kader is het interessant om het huidige wettelijke pensioensysteem in kaart te brengen. Met deze Pa ‐ per trachten we hieraan tegemoet te komen via een beschrijving van de eerstepijlerpensioenen op basis van statistieken over de uitbetaalde pensioenen.
In de loop van 2005 stelde de federale regering het Generatiepact voor. De invoering van een pensioenbonus is een centrale maatregel uit dat pakket. In deze Working Paper wordt nagegaan wat de mogelijke effecten zijn van die pensioenbonus op het arbeidsaanbod van mannelijke en vrouwelijke arbeiders en bedienden. Dat gebeurt door het effect van de maatre-gel te simuleren in het Micro-Economisch Pensioenmodel MEP. Het invoeren van de pensioen-bonus zal leiden tot een daling van de impliciete kosten van het uitstellen van het pensioen.
Hierbij dienen echter enkele kanttekeningen gemaakt te worden. Ten eerste wordt het effect van die bonus voor een deel wegbelast, en ten tweede lijkt dat effect voor vrouwen sterker te zijn dan voor mannen, en ook sterker voor arbeiders dan bedienden.
Een van de taken van het Federaal Planbureau bestaat erin economische ontwikkelingen te kwantificeren en mogelijke toekomstige ontwikkelingen in kaart te brengen. Van oudsher gebruikt het Federaal Planbureau hiervoor macro- of meso-economische modellen. In deze tekst wordt een Micro-Economisch Pensioenmodel (mep) voorgesteld. Hiermee breidt het Federaal Planbureau zijn werkveld uit tot het micro-economische niveau en meer bepaald tot de werknemers- en brugpensioenen.