Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
Publicaties
Om de transparantie en informatieverstrekking te bevorderen, publiceert het FPB regelmatig de methoden en resultaten van zijn werkzaamheden. De publicaties verschijnen in verschillende reeksen, zoals de Vooruitzichten, de Working Papers en de Planning Papers. Sommige rapporten kunnen ook hier geraadpleegd worden, evenals de nieuwsbrieven van de Short Term Update die tot 2015 werden gepubliceerd. U kunt op thema, publicatietype, auteur en jaar zoeken.
De Economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau laten toe om een toekomst ‘bij ongewijzigd beleid’ te schetsen van de Belgische economie voor de komende vijf jaar. De Vooruitzichten 2017-2022 houden rekening met een bescheiden economisch herstel in de eurozone en worden gekenmerkt door economische beleidsmaatregelen op Belgisch niveau die de groei arbeidsintensiever maken.
De vooruitzichten presenteren de toekomstige evoluties in België, zowel in socio-economische, budgettaire en energiedomeinen als voor de transportvraag.
Een algemene heropleving van de wereldeconomie die niettemin bescheiden blijft.
De groei van de wereldeconomie zou in 2017 aantrekken tot 3,5 % (na 3,1 % vorig jaar), geschraagd door zowel de geavanceerde als de opkomende landen. De dynamiek in de opkomende economieën wordt verklaard door de hogere grondstoffenprijzen, terwijl in de geavanceerde economieën een minder restrictief begrotingsbeleid wordt gevoerd. De mondiale groei zou in de jaren 2018-2022 aantrekken tot gemiddeld 3,7 %.
Stevigere groei van de Amerikaanse economie en de opkomende landen...
De Amerikaanse bbp-groei zou versnellen van 1,6 % vorig jaar tot 2,1 % in 2017 en 2,4 % in 2018 onder impuls van een herneming van de investeringsgroei, een solide groei in de bouw en een expansiever begrotingsbeleid. De Amerikaanse groei zou daarna aan dynamiek verliezen en tegen 2022 nog 1,7 % bedragen. Dankzij het einde van de recessies in Rusland en Brazilië en de aantrekkende economische activiteit in India zou de groei in de opkomende landen heropleven vanaf 2017-2018. De groei van de meeste opkomende landen trekt op middellange termijn verder aan, maar door een minder uitgesproken groei van de Chinese economie, blijft de groeiversnelling van de opkomende landen als geheel beperkt tot 5 % in 2022.
...terwijl die van de eurozone bescheiden blijft.
De economische groei in de eurozone zou dit jaar 1,7 % bedragen, net als in 2016. Het wegvallen van de gunstige invloed van de daling van de energieprijzen op de koopkracht zou worden gecompenseerd door de krachtige jobcreatie en de aantrekkende investeringsgroei. Over de periode 2018-2022 zou de economische groei, afgeremd door de zwakke productiviteitsgroei en een vergrijzende bevolking, uitkomen op 1,5 à 1,6 %, wat lager is dan in de jaren voor het uitbreken van de financiële crisis. De inflatie van de eurozone zou dit jaar 1,6 % bedragen als gevolg van de stijgende prijzen voor olie en andere grondstoffen. De inflatie zou terugvallen tot 1,4 % in 2018 door een zwakkere groei van de energieprijzen en nadien geleidelijk hernemen.
Een internationaal scenario omgeven door negatieve en positieve risico’s.
Dit internationaal scenario is omringd door een aantal onzekerheden op mondiaal en Europees niveau. De grootste onzekerheid is het toekomstig Amerikaans budgettair en handelsbeleid dat zowel positieve als negatieve risico’s inhoudt. Daarnaast kan ook het risico op een harde landing van de Chinese economie niet worden uitgesloten. Tot slot blijven de belangrijkste bekommernissen op Europees niveau de uitstap van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de aanhoudende kwetsbaarheid van de banksector.
Het groeitempo van het Belgische bbp versnelt in 2017, stabiliseert zich in de periode 2018-2020 en verzwakt aan het einde van de projectieperiode.
In 2017 zouden alle componenten van de finale vraag – behalve de investeringen in woongebouwen en de netto-uitvoer – een sterkere groei optekenen, waardoor het bbp met 1,6 % kan toenemen (na 1,2 % vorig jaar). Tijdens de periode 2018-2020 zou het Belgische bbp dat groeitempo van 1,5 % à 1,6 % aanhouden, wat in lijn is met de bbp-groei van de eurozone. In 2021-2022 zou de Belgische economische groei enigszins afzwakken tot gemiddeld 1,4 %, wat de geringere dynamiek van de particuliere consumptie en de investeringen weerspiegelt.
De particuliere consumptie wordt ondersteund door de stijging van de koopkracht in 2018-2019 en vervolgens door de terugval van de spaarquote.
Het reëel beschikbaar inkomen van de particulieren zou dit jaar (1,2 %) iets sterker toenemen dan vorig jaar (0,9 %). De groei van de particuliere consumptie zou eveneens versnellen (1,6 % tegenover 1,2 % in 2016) en leiden tot een verdere daling van de spaarquote. De groei van het reëel beschikbaar inkomen van de particulieren zou bijzonder sterk zijn in 2018 en 2019 (resp. 1,9 en 2,0 %), onder meer door bijkomende belastingverminderingen die gepland zijn in het kader van de taxshift. Door die sterke koopkrachtontwikkeling zouden de particulieren een hoge groei kunnen handhaven van hun consumptieve bestedingen (respectievelijk 1,7 % en 1,4 %) en tegelijk hun spaarquote kunnen verhogen. Tijdens de periode 2020-2022 zou de groei van het reëel beschikbaar inkomen van de particulieren terugvallen tot gemiddeld 1,1 % per jaar, dit door het ontbreken van bijkomende verminderingen van de verplichte heffingen. Met een jaarlijkse groei van de particuliere consumptie van 1,3 % tijdens de jaren 2020-2022 zou de spaarquote opnieuw afnemen.
De bedrijfsinvesteringen zijn dynamisch, de investeringen in woongebouwen groeien minder uitgesproken...
Over de periode 2017-2019 zou de volumegroei van de bedrijfsinvesteringen gemiddeld 3,1 % per jaar bedragen en vervolgens vertragen tot 2,2 % in 2022. Die dynamiek wordt verklaard door gunstige afzetperspectieven, een hoge rendabiliteit en reële rentevoeten die weliswaar aantrekken maar historisch laag blijven. De volumegroei van de investeringen in woongebouwen zou dit jaar beperkt blijven tot 0,3 % als gevolg van een zwak eerste kwartaal. Geholpen door nog steeds aantrekkelijke financieringsvoorwaarden en een gunstige koopkrachtontwikkeling, zouden die investeringen in 2018 toenemen met 1,4 %. Die bescheiden groei zou zich nadien doorzetten van 1,2 % in 2019 tot 0,8 % in 2022 bij een geleidelijk aantrekkende langetermijnrente.
…terwijl de overheidsinvesteringen robuust zijn.
De overheidsinvesteringen laten een reële sterke groei optekenen in 2017 (3,5 %) en nog meer in 2018 (8,3 %), het jaar van de gemeenteraadsverkiezingen. De achteruitgang van de totale overheidsinvesteringen in volume in 2019 zou relatief beperkt blijven (-3,6 %) door een sterke groei van de investeringen van de gemeenschappen en gewesten. In 2020 zouden de totale overheidsinvesteringen in volume opnieuw sterk groeien (6,8 %), vooral als gevolg van belangrijke investeringen in defensie door de federale overheid. Daarnaast zouden ook de investeringen in het kader van het GEN toenemen. In 2021 en 2022 zou de groei van de totale overheidsinvesteringen beperkt blijven tot resp. 1,8 en 1,2 %.
Zonder bijkomende maatregelen herneemt de groei van de overheidsconsumptie geleidelijk.
De volumegroei van de overheidsconsumptie zou 0,7 % bedragen in 2017 als gevolg van de groei van de gezondheidszorguitgaven, terwijl de loonmassa een nulgroei laat optekenen en de netto-aankopen van goederen en diensten verder dalen. Zonder bijkomende maatregelen zou de groei van de overheidsconsumptie vanaf 2018 geleidelijk aantrekken van 0,8 % in 2018 tot 1,2 % in 2022. De groei van de overheidsconsumptie zou dan aangedreven worden door de gezondheidszorguitgaven, die gemiddeld met 2,2 % per jaar zouden toenemen.
De groeibijdrage van de netto-uitvoer is licht negatief.
In 2017 zou de groei van de buitenlandse afzetmarkten van België 3,7 % bedragen. De Belgische uitvoergroei zou dit jaar bovendien ondersteund worden door de gunstige ontwikkeling van de binnenlandse kosten en door de effecten van een reorganisatie van een groot farmaceutisch bedrijf in 2016. Tegen die achtergrond zou de uitvoer toenemen met 4,8 %. Tijdens de periode 2018-2022 zouden de relevante uitvoermarkten voor België gemiddeld met 3,8 % per jaar toenemen. Samen met de stabilisering van de euro/dollarkoers en een opnieuw positieve groei van de loonkosten per eenheid product zou dat resulteren in een volumegroei van de Belgische uitvoer van gemiddeld 3,6 % per jaar. De invoer zou tijdens die periode een iets hoger groeitempo aanhouden (3,8 %), waardoor de netto-uitvoer in volume een licht negatieve groeibijdrage levert tot de economische groei.
De inflatie bereikt ruim 2 % in 2017, maar koelt nadien af tot gemiddeld 1,6 %.
De Belgische inflatie, gemeten aan de hand van het nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen, zou in 2017 uitkomen op 2,1 % (na 2,0 % vorig jaar). In 2016 wordt de Belgische inflatie fors de hoogte ingejaagd door een aantal maatregelen, zoals de verhoging van de ‘bijdrage energiefonds’ die deel uitmaakt van de elektriciteitsfactuur in Vlaanderen. In 2017 wordt de meer beperkte invloed van die maatregelen tenietgedaan door een herneming van de olieprijs. Als gevolg van het loonmatigingsbeleid van de afgelopen jaren lieten de loonkosten per eenheid product een negatieve groei optekenen tijdens de periode 2014-2016. Vanaf 2017 zouden de loonkosten opnieuw sneller groeien, waardoor de onderliggende inflatie geleidelijk aantrekt. Al bij al zou de inflatie beperkt blijven tot gemiddeld 1,6 % per jaar tijdens de periode 2018-2022.
De dalende trend van de energie-intensiteit van het bbp zet zich door en de broeikasgasemissies blijven dalen...
Door de toepassing van energiebesparende technologieën onder impuls van specifieke maatregelen van de bevoegde autoriteiten, zou het energie-eindverbruik zich stabiliseren in de periode 2017-2022. De historisch dalende trend van de energie-intensiteit van het bbp zou hiermee worden bevestigd. De broeikasgasemissies zouden dalen van 114,9 miljoen ton CO2-equivalenten in 2016 tot 108,9 miljoen ton in 2022, waardoor de uitstoot met 25 % onder het niveau van 2005 uitkomt. Dat gunstige resultaat is vooral te danken aan de afname van de energiegebonden uitstoot van de CO2-emissies, als gevolg van de structurele wijziging in het energieverbruik ten gunste van minder vervuilende producten en hernieuwbare energie. De emissies van CH4, N2O en van gefluoreerde gassen zouden ook dalen. De niet-energiegebonden CO2-emissies zouden daarentegen licht stijgen.
...maar bijkomende inspanningen op het vlak van hernieuwbare brandstoffen zullen nodig zijn om de doelstellingen tegen 2020 te halen.
Tegen 2020 moet België voldoen aan een aantal doelstellingen die de Europese Unie heeft vastgelegd in het kader van het Klimaat- en Energiepakket. Voor de sectoren die buiten het Europees emissiehandelssysteem vallen, zou de reductiedoelstelling van 15 % t.o.v. 2005 worden bereikt. De doelstelling van 13 % hernieuwbare brandstoffen in het bruto energie-eindverbruik vergt evenwel bijkomende inspanningen.
De demografie draagt op middellange termijn negatief bij tot de groei van het arbeidsaanbod...
De groei van de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) wordt tijdens de jaren 2016-2017 ondersteund door de invloed van de vluchtelingencrisis, maar knoopt vanaf 2018 terug aan bij de structurele negatieve trend die midden de jaren 2000 werd ingezet. Naar het einde van de projectieperiode stabiliseert de bevolking op arbeidsleeftijd zich zelfs, omdat het (nog steeds positieve) migratiesaldo dan nauwelijks opweegt tegen de negatieve natuurlijke evolutie van de bevolking op arbeidsleeftijd, die het gevolg is van de vergrijzing van de babyboomcohorten. Doordat bovendien de structuur van de bevolking op arbeidsleeftijd verandert ten gunste van de jongste en de oudste leeftijdsklasse, draagt de demografie op middellange termijn – en in sterk contrast met het voorbije decennium – licht negatief bij tot de ontwikkeling van het arbeidsaanbod.
...wat slechts tijdelijk opgevangen wordt door toenemende participatie in de hoogste leeftijdsklassen.
Dat de beroepsbevolking op middellange termijn toch vrij aanzienlijk toeneemt (+111 000 personen), moet toegeschreven worden aan een dynamischer verloop van de activiteitsgraden. Enerzijds lijkt er nu een halt te zijn toegeroepen aan de negatieve evolutie in het participatiegedrag in de jongere en middenleeftijdsklassen, terwijl de eindeloopbaanmaatregelen zorgen voor een stevige extra impuls aan de participatie in de hoogste leeftijdsklassen (55-64 jaar). De toename van de beroepsbevolking blijft daardoor tijdens de periode 2017-2020 op peil (gemiddeld +25 000 personen per jaar), maar zakt daarna drastisch (+10 000 personen in 2021; +2 000 personen in 2022) naarmate de bijdrage van de demografische impulsen negatiever wordt en de impact van de eindeloopbaanmaatregelen op kruissnelheid komt.
Beheerste groei van de loonkosten over de gehele periode.
De bruto-uurlonen vóór indexering zouden in de sector van de ondernemingen stijgen met 0,4 % in 2017 en met 0,7 % in 2018, in overeenstemming met de maximale toename die werd overeengekomen in het kader van het meest recente interprofessioneel akkoord. De resultaten van de onderhandelingen weerspiegelen reeds de beperkingen die worden opgelegd door de nieuwe wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. Gegeven de bijkomende bijdrageverminderingen die gepland zijn in het kader van de taxshift en de indexering, zouden de uurloonkosten jaarlijks gemiddeld met 1,7 % toenemen over de periode 2017-2018. De gemiddelde jaarlijkse groei van de loonkosten zou vervolgens 2,2 % bedragen. Die toename zou worden ondersteund door de stijging van de productiviteit en de daling van de werkloosheid, maar worden getemperd door de beperkingen die worden opgelegd door de nieuwe wet en door de bijkomende socialebijdrageverminderingen die in 2020 in de bouwsector zijn gepland. Rekening houdend met een gemiddelde jaarlijkse productiviteitsgroei van 0,5 %, zouden de loonkosten per eenheid product met 1,5 % per jaar stijgen tijdens de periode 2017-2022. Het aandeel van de arbeidskosten in de toegevoegde waarde van de ondernemingen, dat in de jaren 80 nog meer dan 64 % bedroeg, viel in 2016 terug tot 58,9 % en zou slechts zeer licht stijgen tegen 2022 (59,5 %).
Aanzienlijke groei van de werkgelegenheid, die stoelt op een blijvend sterke arbeidsintensieve groei...
De toename van de binnenlandse werkgelegenheid versnelde vorig jaar (+59 000 personen), onder invloed van de erg zwakke productiviteitsgroei in de marktsector, die in de hand werd gewerkt door afnemende reële arbeidskosten per uur. Aangezien de groei van de activiteit in de marktsector relatief stabiel is in de periode 2017-2020, wordt de dynamiek van de werkgelegenheidsgroei vooral bepaald door de productiviteitsevolutie, die op haar beurt sterk beïnvloed wordt door de loonkostenevolutie. Arbeidskostenverlagende maatregelen ondersteunen de werkgelegenheidsgroei in 2017 en in 2020 (respectievelijk +58 000 en +48 000 personen), terwijl die groei lager ligt tijdens de periode 2018-2019 (+41 000 personen gemiddeld per jaar), naarmate de brutolonen vóór indexering een inhaalbeweging maken en de productiviteitsgroei versnelt. Naar het einde van de projectieperiode verzwakt de groei van de activiteit in de marktsector enigszins, maar ze blijft in historisch opzicht bijzonder arbeidsintensief, zodat de werkgelegenheid aanzienlijk blijft toenemen (gemiddeld +37 000 personen per jaar). De werkgelegenheidsgraad1 klimt van 67,7 % in 2016 tot 70,0 % in 2020 – gevoelig lager weliswaar dan de doelstelling van 73,2 % die België voor dat jaar vooropstelde – en tot 71,2 % in 2022.
...en verbeterende werkgelegenheidsvooruitzichten in de industriële takken.
Over de gehele periode 2017-2022 neemt de binnenlandse werkgelegenheid toe met 262 000 personen, gevoelig meer dan in de jaren sinds het uitbreken van de financiële crisis. De toename van de werkgelegenheid in de marktdiensten (+248 000 personen) zou nochtans enigszins lager liggen dan toen, omdat het aantal dienstenchequejobs veel minder sterk toeneemt. Ook nu wordt de toename van de werkgelegenheid bij de marktdiensten voornamelijk gevoed door de aanzienlijke jobcreatie in de takken 'gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening' en 'overige marktdiensten' (+205 000 personen voor beide takken samen). De grootste verschillen met het recente verleden zijn te vinden in de sector van de verwerkende nijverheid en de bouwsector. Terwijl er over de periode 2009-2016 meer dan 90 000 banen verloren gingen in de verwerkende nijverheid, zou dat verlies beperkt blijven tot 15 000 banen tegen 2022. In de bouwsector zouden 27 000 banen worden gecreëerd over de periode 2017-2022 (ten opzichte van een stabilisering over de periode 2009-2016), ondersteund door de bijkomende socialebijdrageverminderingen die vanaf 2020 in de sector zijn gepland. Bij de niet-verhandelbare diensten stabiliseert de werkgelegenheid zich – onder invloed van de bezuinigingsmaatregelen in de tak 'overheidsadministratie en onderwijs' – terwijl sinds 2009 nog een verhoging werd opgetekend.
De werkloosheidsgraad zakt drastisch, tot een niveau dat niet meer werd opgetekend sinds het begin van de jaren tachtig.
De werkloosheid nam vorig jaar sterk af (-31 000 personen) en zou ook dit jaar aanzienlijk blijven dalen (-34 000 personen), als rechtstreeks gevolg van het arbeidsintensief karakter van de groei in de marktsector. Tijdens de periode 2018-2019 is die afname minder uitgesproken (gemiddeld -15 000 personen per jaar), omdat de werkgelegenheidsgroei enigszins aan dynamiek verliest bij een gelijkblijvende groei van het arbeidsaanbod. Tijdens de tweede helft van de projectieperiode versnelt de daling van de werkloosheid echter opnieuw (gemiddeld -29 000 personen per jaar), in eerste instantie omdat de werkgelegenheidsgroei een nieuwe impuls krijgt van het extra pakket arbeidskostenverlagende maatregelen (in 2020) en in tweede instantie (periode 2021-2022) omdat de groei van het arbeidsaanbod drastisch slinkt. De werkloosheidsgraad daalt van 11,2 % in 2016 tot 9,8 % in 2019 en valt terug tot 8,2 % in 2022, wat ongezien is sinds het begin van de jaren tachtig.
Het overheidstekort daalt in 2017, maar stijgt bij ongewijzigd beleid opnieuw vanaf 2019.
De gezamenlijke overheid heeft 2016 afgesloten met een vorderingentekort van 2,6 % van het bbp, een niveau dat dicht aanleunt bij dat van 2015. Het tekort van de gezamenlijk overheid situeert zich in 2017 en 2018 nog verder onder de grens van 3 % van het bbp uit het EU-verdrag: in beide jaren bedraagt het tekort 1,9 % van het bbp. Op middellange termijn zouden echter bijkomende, nog niet genomen budgettaire consolidatiemaatregelen nodig zijn om het tekort verder af te bouwen. Bij ongewijzigd beleid stijgt het tekort immers opnieuw vanaf 2019 en bedraagt het 2,3 % van het bbp op het einde van de projectieperiode. Het structureel tekort daalt met 0,6 % van het bbp in 2017, maar het herneemt in de daaropvolgende jaren. In 2019 – het jaar waarin het stabiliteitsprogramma voorziet in een terugkeer naar een structureel evenwicht – bedraagt het structureel tekort 2,0 % van het bbp.
De in 2014 ingezette afslanking van de gezamenlijke overheid zet zich voort tot 2019.
De omvang van de overheidsbegroting in procent van het bbp is aanzienlijk verminderd over de periode 2014-2016: zowel de ontvangsten als de primaire uitgaven zijn in drie jaar tijd met 1,9 % van het bbp gedaald. De primaire uitgaven blijven in 2017-2018 dalen met ongeveer 0,8 % van het bbp, waarna ze licht hernemen. De daling van de ontvangsten wordt onderbroken in 2017 en zet zich vervolgens voort in 2018-2019, met ongeveer 0,9 % van het bbp in twee jaar tijd. Daarna blijven de ontvangsten in procent van het bbp nagenoeg ongewijzigd. Tegen het einde van de projectieperiode vertegenwoordigen zowel de ontvangsten als de primaire uitgaven nog ongeveer 50 % van het bbp.
Bescheiden daling van de schuldgraad.
De schuldgraad van de overheid ten opzichte van het bbp daalt aanzienlijk in 2017 en 2018, maar daarna nog nauwelijks. Daardoor bedraagt de schuldgraad in 2022 nog 104 % van het bbp. De daling zou groter zijn geweest zonder bepaalde financiële factoren die voor de komende jaren zijn gepland (verschil tussen de verschuldigde en opgelopen rente, participaties en kredietverleningen van de gewesten). Die factoren hebben geen invloed op het tekort, maar verhogen wel de overheidsschuld. Gezien de geleidelijke stijging van de marktrente vanaf 2017, komt er in 2020 een einde aan de daling van de rentelasten na een ononderbroken daling gedurende drie decennia.
Het overheidstekort van de federale overheid blijft groot op middellange termijn.
De opsplitsing van de tekorten per deelsector van de overheid wordt in 2018 beïnvloed door de overgang naar het definitieve stelsel van de bijzondere financieringswet. Dat impliceert enerzijds een structurele vermindering van de regionale opcentiemen op de personenbelasting en, anderzijds, een correctie van de te veel betaalde bedragen aan de gewesten in de periode 2015-2017. Die correctie heeft als gevolg dat het tekort van de federale overheid tijdelijk daalt in 2018, terwijl bij de gewesten het omgekeerde gebeurt.
Het tekort van de federale overheid daalt sterk in 2017 (tot 1,9 % van het bbp, tegenover 2,7 % in 2016) dankzij de daling van de werkingskosten, de uitgaven als gevolg van de asielcrisis en de veiligheid, bepaalde nietsociale overdrachten en de rentelasten. Op middellange termijn – en ondanks de nog zeer beperkte werkingskosten – blijft er evenwel een groot tekort (2,2 % van het bbp aan het einde van de projectieperiode). Dat tekort vloeit voort uit de maatregelen ter vermindering van de personenbelasting (in 2018 en 2019), een daling van de ontvangsten uit de vennootschapsbelasting en bepaalde indirecte belastingen, geplande investeringen en de stijging van de overdrachten aan de sociale zekerheid die onder meer bestemd zijn om de tot 2020 geplande socialebijdrageverminderingen te compenseren.
Het behoud van het begrotingsevenwicht van de sociale zekerheid vereist een toename van de evenwichtsdotatie of bijkomende maatregelen.
De evolutie van de evenwichtsdotaties die door de federale overheid worden uitgekeerd aan de socialezekerheidsregelingen van de werknemers en de zelfstandigen is afhankelijk van de naleving van diverse responsabiliseringscriteria. De projectie loopt niet vooruit op de naleving van die criteria en stelt als technische hypothese dat de evenwichtsdotaties constant blijven na 2017. Aan het einde van de projectieperiode ontstaat er daardoor een tekort in de sociale zekerheid van 0,1 % van het bbp, dit door de toename van de uitgaven voor pensioenen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en gezondheidszorg (waarvan de groei de norm overschrijdt). Dat tekort wordt beperkt door de gestage daling van de werkloosheidsuitkeringen, de stijging van de ontvangsten uit sociale bijdragen die wordt ondersteund door de werkgelegenheids- en loondynamiek – waarbij rekening wordt gehouden met de maatregelen ter vermindering van die bijdragen – en de toename van de alternatieve financiering op basis van de roerende voorheffing.
De gemeenschappen en gewesten blijven geconfronteerd met een licht tekort.
Globaal genomen laten de financiën van de gemeenschappen en gewesten, die in 2016 bijna in evenwicht waren, in 2017 een licht tekort optekenen dat zich vanaf 2019 stabiliseert op 0,2 % van het bbp. Dat tekort vloeit met name voort uit de vermindering van de regionale opcentiemen op de personenbelasting, de daling van de ontvangsten uit die opcentiemen als gevolg van de federale maatregelen ter vermindering van de personenbelasting en de budgettaire impact van initiatieven zoals het Oosterweel-project in Vlaanderen of het ‘Pacte pour un enseignement d’excellence’ in de Franse Gemeenschap. De relatieve stabiliteit van het tekort op middellange termijn wordt verklaard door de hypothese van de voortzetting van het restrictief uitgavebeleid van de laatste jaren door de verschillende gefedereerde entiteiten.
De lagere overheid is globaal genomen in evenwicht.
Het licht begrotingsoverschot dat in 2016 werd opgetekend door de lagere overheid verdwijnt vanaf 2017 als gevolg van de toename van de investeringsuitgaven die worden verwacht aan het einde van de electorale cyclus. Op middellange termijn blijft de lagere overheid dicht bij een evenwicht: in de projectie wordt verondersteld dat de afbrokkeling van de gemeentelijke opcentiemen, die het gevolg is van de federale maatregelen ter vermindering van de personenbelasting, wordt gecompenseerd door de voortzetting van de restrictieve trends van de afgelopen jaren.
De ‘Economische vooruitzichten 2017-2022’ werden opgesteld aan de hand van de beschikbare informatie op 31 mei 2017.
Verwante documenten
Beschikbare gegevens
Thema's
Macro-economische vooruitzichten en analyses
Sociale bescherming, demografie en toekomstverkenning > Financiële evolutie van sociale bescherming
Overheidsfinanciën
Arbeidsmarkt
Energie > Energievooruitzichten
JEL
None
Keywords