Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
Publicaties
Om de transparantie en informatieverstrekking te bevorderen, publiceert het FPB regelmatig de methoden en resultaten van zijn werkzaamheden. De publicaties verschijnen in verschillende reeksen, zoals de Vooruitzichten, de Working Papers en de Planning Papers. Sommige rapporten kunnen ook hier geraadpleegd worden, evenals de nieuwsbrieven van de Short Term Update die tot 2015 werden gepubliceerd. U kunt op thema, publicatietype, auteur en jaar zoeken.
Bovenstaande HTML-versie van het artikel bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het artikel in het kader 'PDF & downloads'.
De kapitaalvoorraad, die beschikbaar is in de nationale rekeningen, geeft informatie over de waarde van alle activa in de economie op een bepaald moment. Die voorraad bestaat uit verschillende vaste activa en is het resultaat van de investeringen van de verschillende economische actoren.
De netto kapitaalvoorraad meet de waarde van de vaste activa op een bepaald moment en op een bepaald grondgebied. Die voorraad bestaat uit materiële (bv. machines, gebouwen) en immateriële (bv. O&O, software) activa die gedurende meer dan één jaar in de productieprocessen worden aangewend. Bij gebrek aan directe waarneming wordt de netto kapitaalvoorraad geraamd aan de hand van de methode van de permanente inventaris (PIM). Volgens de PIM is de nettovoorraad gelijk aan de som van alle investeringen uit het verleden, gecorrigeerd voor slijtage (waardevermindering) en buitengebruikstellingen in de loop van de tijd.
Om de nettovoorraad van België te kunnen vergelijken met die van andere Europese landen, wordt de voorraad uitgedrukt in procent van het bbp. Gegevens tegen lopende prijzen genieten de voorkeur boven prijzen in volume omdat er tussen landen verschillen bestaan in de raming van de deflator van de voorraden voor sommige activa zoals ICT of woongebouwen. Een task force werkt momenteel op Europees niveau aan de harmonisatie van de ramingsmethode voor de voorraden, waarbij ook rekening wordt gehouden met de verbetering van de kwaliteit van de activa.
Hoewel de netto kapitaalvoorraad van België zowel in lopende prijzen als in volume sedert 1995 voortdurend is toegenomen, is die gedurende bepaalde periodes gedaald wanneer hij wordt uitgedrukt in procent van het bbp. In procent van het bbp is de netto kapitaalvoorraad van België tussen 1995 en 2004 licht gedaald en vervolgens tot 2009 voortdurend toegenomen. Tussen 2009 en 2016 is de voorraad in procent van het bbp opnieuw gedaald tot onder de intensiteit van 1995. Sinds 2017 stijgt de kapitaalvoorraad opnieuw sneller dan het bbp en bereikt in 2019 een intensiteit die iets hoger ligt dan in 1995.
Gemiddeld over de periode 1995-2019 heeft België een lagere netto kapitaalvoorraad in procent van het bbp dan zijn Europese buren. In tegenstelling tot België lieten Oostenrijk, Italië en Frankrijk een sterke groei van hun voorraad in procent van het bbp optekenen, waardoor het verschil met België groter is geworden. In Duitsland en Nederland lag de evolutie van de ratio dichter bij die van België.
Wie bezit de nationale kapitaalvoorraad? In België is, gemiddeld over de periode 1995-2019, 43 % van de netto kapitaalvoorraad in handen van financiële en niet-financiële vennootschappen, ongeveer eenzelfde percentage van huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van de huishoudens en 15 % van de overheid. De netto kapitaalvoorraad in handen van financiële en nietfinanciële vennootschappen is in de beschouwde periode min of meer stabiel gebleven (figuur 2). Dit betekent dat in procent van het bbp, slijtage en buitengebruikstellingen van activa worden gecompenseerd door nieuwe investeringen. De Belgische nettovoorraad van de vennootschappen is, gemiddeld over de periode, gelijk aan die van Nederland, maar lager dan de gestaag groeiende voorraad van Oostenrijk, Spanje en Duitsland.
De netto kapitaalvoorraad van de sector van de huishoudens, met inbegrip van de zelfstandigen (in natuurlijke personen) en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van de huishoudens, bestaat vrijwel uitsluitend uit woongebouwen. Ondanks een stijging over de periode ligt de Belgische netto woningvoorraad in deze sector gemiddeld lager dan die van Frankrijk, Italië en Duitsland, die ook een stijging kennen. In vergelijking met de Europese buurlanden is de kapitaalvoorraad zonder woongebouwen van de huishoudens en izw’s laag in België en neemt deze over de gehele periode voortdurend af (figuur 3).
De netto kapitaalvoorraad van de overheid in procent van het bbp is over de gehele periode gestaag afgenomen, met uitzondering van 2014, toen Infrabel werd heringedeeld in de overheidssector (figuur 4). Dit betekent dat nieuwe investeringen de slijtage van de geïnstalleerde voorraad niet compenseren. In procent van het bbp is het niveau van de nettovoorraad in België gemiddeld over de periode lager dan dat in alle vergeleken landen.
Van de verschillende activa is de voorraad civieltechnische werken in de beschouwde periode het sterkst gedaald. Deze voorraad omvat de vervoersinfrastructuur, gevolgd door niet-residentiële gebouwen. De O&O-voorraad in verhouding tot het bbp is tijdens deze periode toegenomen. Het effect van overheidsinvesteringen op de langetermijngroei van de economie en op de productiviteit van de privésector hangt af van de aard van de investeringen. Investeringen in infrastructuur, O&O en onderwijs spelen een bijzonder belangrijke rol.
De evolutie van de publieke kapitaalvoorraad hangt samen met een tekort aan overheidsinvesteringen. Zelfs als een ruime definitie van overheidsinvesteringen wordt gehanteerd (overheidsinvesteringen plus investeringssubsidies aan andere sectoren), bedroegen de overheidsinvesteringen in 2019 3,2 % van het bbp (15,3 miljard euro), wat lager is dan in de vergeleken landen, met uitzondering van Spanje, en gelijk aan de investeringen in Italië (figuur 5).
In België werd de groei van de investeringssteun (in procent van het bbp) na de crisis van 2008 gevolgd door een scherpe daling van 2013 tot 2016. Sindsdien is de investeringssteun stabiel gebleven. Deze daling werd gedeeltelijk gecompenseerd door een toename van de investeringen door de overheidssector. De overheidsinvesteringen in ruime zin schommelden rond het gemiddelde van 3,3 % van het bbp, een gemiddelde intensiteit die gelijk is aan die van Duitsland maar veel lager dan die van de andere vergeleken landen.
De Europese Unie stelt in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht van NextGenerationEU 5,925 miljard euro ter beschikking van België voor de periode 2021-2026 (geraamd op 0,2 % van het bbp van die zes jaar). Het grootste deel van het Belgische nationale plan (88 %) komt overeen met overheidsinvesteringen en steun voor investeringen in de privésector. Twee derde van de investeringen zal gebeuren in materiële activa (voornamelijk in gebouwen en civieltechnische werken) en een derde in immateriële activa (de helft in O&O).
Er kan worden geconcludeerd dat de overheidsinvesteringen zouden moeten opgeschroefd worden om de daling van de netto kapitaalvoorraad van de overheid in procent van het bbp een halt toe te roepen en de kwaliteit van de infrastructuur niet in gevaar te brengen. Deze verhoging zou gericht moeten zijn op de meest productieve investeringen.
Verwante documenten
Thema's
Structurele Studiën > Productiviteit en langetermijngroei
JEL
Macro-economie en monetaire economie > Consumptie, sparen, productie, werkgelegenheid en investeringen > Capital; Investment (including Inventories); Capacity [E22]
Keywords
None