Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
De instelling
Het Federaal Planbureau (FPB) is een onafhankelijke instelling van openbaar nut. Het maakt studies en vooruitzichten over economische, sociale en milieubeleidskwesties. Ook wordt de integratie van die beleidskwesties in een context van duurzame ontwikkeling bestudeerd.
Maritza López Novella is gespecialiseerd in de micro-econometrische analyse van de werkgelegenheid, de werkloosheid en de loonvorming in België. Binnen de equipe “Arbeidsmarkt” verwerkt ze de individuele gegevens die door de verscheidene administratieve sociale zekerheidsinstanties worden doorgestuurd en die gebruikt worden in de prognosemodellen van het Federaal Planbureau. Anderzijds voert ze empirische analyses uit op basis van die longitudinale databanken om een beter inzicht te krijgen in de werking van de arbeidsmarkt in België en de ingevoerde beleidsmaatregelen te evalueren. Ze heeft studies uitgevoerd over de loonvorming en –ontwikkeling, met inbegrip van de collectieve onderhandelingen en de loondrift, en over de impact op de tewerkstellingsduur van maatregelen die erop gericht zijn de loonkosten te verminderen en de beroepsloopbaan te verlengen. De studies die momenteel worden uitgevoerd, hebben betrekking op de impact van de verhoging van het minimumloon op de werkgelegenheid van jonge werknemers en het verband tussen de kwalificaties en de werkloosheidsduur.
Ze is lid van begeleidingscomités van door het Federaal Wetenschapsbeleid gefinancierde onderzoeksprojecten over de arbeidsmarkt en werkt als expert mee aan de werkzaamheden van verschillende groepen, zoals de Expertengroep “concurrentievermogen en werkgelegenheid” en het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen.
De maatregel ‘werkbonus’ beoogt het arbeidsaanbod te stimuleren en werkloosheidsvallen te bestrijden. Onze evaluatie toont aan dat de werkbonus een niet te verwaarlozen positief effect heeft op aan het werk blijven. Anderzijds heeft de werkbonus geen positief effect op het arbeidsvolume en wordt de groei van de brutolonen afgeremd.
De maatregel "eerste aanwervingen" heeft tot doel de werkgelegenheid te bevorderen door steun te verlenen aan nieuwe en kleine ondernemingen. Uit de analyse blijkt dat de maatregel een positief maar bescheiden effect heeft op de overlevingskansen van jonge ondernemingen. De versterking in 2016 lijkt geen extra winst op te leveren. Enerzijds zouden deze resultaten erop kunnen wijzen dat de uitbreiding van de modaliteiten niet voldeed aan een reële behoefte van de begunstigden. Anderzijds zou de versterking meer werkgevers ertoe kunnen hebben aangezet om risicovolle activiteiten te ontplooien.
In deze studie bestuderen we de impact van drie werkgelegenheidsmaatregelen op de inschakeling van jonge Brusselse werkzoekenden op de arbeidsmarkt. De evaluatie beoogt na te gaan of de maatregelen de overgang van werkloosheid naar langdurig werk voor jonge werkzoekenden zonder beroepservaring hebben versneld. We gebruiken een duurmodel dat nadien gekoppeld is aan een matchingmodel. Hoewel een groot aantal begunstigden dankzij de maatregelen een grotere kans heeft om uit stromen uit de werkloosheid, is dat niet altijd het geval, meer bepaald voor de hooggeschoolden. Door een bijkomende afstemming die rekening houdt met de werkloosheidsduur kunnen de maatregelen voor deze groepen, in sommige gevallen, doeltreffender worden gemaakt.
Deze studie beoogt de motieven van de non-take-up door de werkgevers te achterhalen aan de hand van een gemengde onderzoeksmethode: eerst werd het onderwerp verkend aan de hand van diepgaande gesprekken met de eerstelijnsactoren, vervolgens werd een administratieve enquête afgenomen bij de werkgevers en, tot slot, werden de enquêteresultaten aangevuld aan de hand van gesprekken en focusgroepen. De interpretatie van dit sequentiële design heeft elementen aangereikt om aanbevelingen te formuleren om de non-take-up te verminderen.
De maatregel van de werkgeversbijdrageverminderingen voor de ‘eerste aanwervingen’ heeft tot doel de werkgelegenheidscreatie bij de nieuwe en kleine werkgevers te ondersteunen. Een deel van de werkgevers die recht hebben op de maatregel maakt er evenwel geen gebruik van. Op basis van de administratieve RSZ-gegevens wordt gepoogd het fenomeen van non-take-up te meten dat de verwachte impact van de maatregel zou kunnen vertekenen en de typeprofielen van de werkgevers die geen gebruik maken van de maatregel af te leiden.
Tussen april 2013 en januari 2015 werd de degressiviteit van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen afgeschaft in België. We bepalen de impact van het afschaffen door de resultaten vóór en na de hervorming te vergelijken voor de categorieën van jonge werknemers die al dan niet in aanmerking kwamen en voor de paritaire comités die al dan niet de afschaffing hebben doorgevoerd. De resultaten tonen dat de hervorming een positief effect heeft gehad op het loon en op de kans om in tewerkstelling te blijven. Anderzijds was er een zowat even groot maar negatief effect op de aanwervingskans.
In deze studie onderzoeken wij de uitstroomkansen uit werkloosheid naar opleiding niveau in België tijdens twee periodes die gekenmerkt werden door respectievelijk sterke (2002-2007) en zwakke (2009-2014) economische groei. Onze geraamde uitstroomkansen bevestigen dat jonge werklozen met een diploma hoger onderwijs aanzienlijk meer kans hebben om de werkloosheid te verlaten. Bovendien namen de uitstroomkansen van laag- en middelhooggeschoolde schoolverlaters duidelijk af tussen de twee periodes. De sanctie voor een lager opleidingsniveau steeg licht, terwijl het voordeel voor hoger onderwijs van het lange type versterkt werd. Tot slot blijkt uit onze resultaten dat er aanmerkelijke heterogeniteit bestaat volgens gewest van verblijf en geslacht.
De ‘Economische vooruitzichten 2015-2020’ kondigen een groeiherstel van de Belgische economie aan. Die groei is nog relatief bescheiden (gemiddeld 1,5 % per jaar), maar zou gepaard gaan met een vrij sterke werkgelegenheidsgroei (gemiddeld bijna 34 000 jobs per jaar). Het economisch gewicht van de gezamenlijke overheid zou afnemen, o.m. in termen van werkgelegenheid, en samen met de daling van de rentelasten bijdragen tot de aanzienlijke vermindering van het overheidstekort, dat 1,1 % van het bbp zou bedragen in 2020.
Dit rapport vormt een bijdrage tot de voorbereiding van het nieuwe Stabiliteitsprogramma en van het nieuwe Nationaal Hervormingsprogramma (NHP). Het vermeldt de voornaamste resultaten van de voorlopige versie van de “Economische vooruitzichten 2015-2020” die in mei 2015 gepubliceerd zullen worden.
In deze studie onderzoeken we de loonsverhogingen in België tussen 2000 en 2010. Meer specifiek trachten we te bepalen in welke mate de evolutie van de kenmerken van de arbeidskrachten (samenstellingseffecten) een impact heeft gehad op die verhogingen. Daartoe analyseren we zowel op geaggregeerd als gedesaggregeerd niveau, de verhogingen van het gemiddelde reële loon binnen 28 bedrijfstakken aan de hand van gegevens uit de Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen (SES). De SES-enquête levert, samen met gegevens van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gedetailleerde informatie over de lonen alsook een groot aantal kenmerken van de arbeidskrachten.
Onze analyse is hoofdzakelijk gestoeld op de loonopsplitsingsmethode van Oaxaca (1973) en Blinder (1973). De resultaten tonen dat de samenstellingseffecten belangrijk waren tijdens de bestudeerde periode, zowel op geaggregeerd niveau als binnen de afzonderlijke bedrijfstakken. Hoewel de samenstellingseffecten een bepalende rol spelen in de loonsverhogingen van de bedienden, is hun bijdrage gemiddeld genomen negatief en aanzienlijk geringer voor de arbeiders. Op geaggregeerd niveau heeft de toename van de gemiddelde leeftijd van de werknemers, van de scholingsgraad en van de aanwezigheid van bepaalde beter bezoldigde beroepsgroepen het meest bijgedragen tot de loonsverhogingen tijdens die periode. De sectorale verdeling van de werkgelegenheid, de uitbreiding van het deeltijds werken en het groter aandeel vrouwen, daarentegen, hebben, zij het in mindere mate, geleid tot loonsverlagingen.
De werkgelegenheidsgraad van oudere werknemers in België behoort tot de laagste van de Europese Unie. Sinds 1997 werden verschillende pogingen ondernomen om oudere werknemers te ontmoedigen de arbeidsmarkt te verlaten voor de leeftijd van 65 jaar. Er werden twee maatregelen ingevoerd om vervroegde uittreding te verminderen. De eerste maatregel verhoogt het aantal vereiste loopbaanjaren voor vervroegde uittreding.
De tweede maatregel, de pensioenbonus, geeft oudere werknemers een financiële stimulans om na de leeftijd van 62 jaar aan het werk te blijven. Deze paper geeft een ex-post evaluatie van de impact van die twee maatregelen op de kans om na een jaar aan het werk te blijven door middel van een zogenaamde "difference-in-differences" strategie. Onze gegevens bestaan uit individuele longitudinale werkgelegenheidsgegevens voor de periode 2000-2009. Op basis van paneldata logit-modellen stellen we allereerst vast dat de verhoging van de loopbaanvoorwaarde een significante invloed had op de kans om na een jaar aan het werk te blijven voor arbeiders en mannelijke bedienden met een laag inkomen tussen 60-61 jaar ten opzichte van die tussen 62-64 jaar over de periode 2000-2006. Onze tweede oefening raamt de gezamenlijke impact van de pensioenbonus en de verhoging van de loopbaanvoorwaarde tijdens de periode 2004-2009. Uit een vergelijking van beide oefeningen kunnen we besluiten dat de pensioenbonus hoogstens een zeer beperkte impact heeft gehad op de kans om een jaar later aan het werk te blijven voor mannelijke werknemers tussen 62-64 jaar ten opzichte van die tussen 60-61 jaar.
This study attempts to measure the impact of industry-level wage bargaining on individual wages in Belgium. The results indicate that industry wage bargaining increases decided collectively at the industry level are, on average, fully passed on to actual wages. Moreover, industry wage bargaining seems to coexist along with a wage drift affected by company size, the economic performance of the industry and labour market tensions.
La Belgique se caractérise par un système relativement centralisé de formation des salaires, au sens où le niveau sectoriel, accompagné d’un encadrement macroéconomique, joue un rôle privilégié dans la détermination des salaires. Dans cette étude, nous essayons de quantifier empiriquement l’impact de la négociation sectorielle sur la formation des salaires individuels. Pour ce faire, nous mettons en relation le salaire brut nominal et une mesure de l’évolution du salaire conventionnel nominal. L’indice du salaire conventionnel utilisé suit les hausses barémiques moyennes octroyées au sein de chaque commission paritaire, hormis les évolutions structurelles de la population salariée en emploi. Par conséquent, nous complétons notre analyse en introduisant des variables qui tiennent compte de caractéristiques du travailleur, de son employeur et du secteur d’activité. Nous contrôlons également pour d’éventuelles tensions sur le marché du travail et nous examinons l’impact des politiques de réduction de cotisations patronales et personnelles sur le salaire brut individuel. Comme attendu, nos résultats montrent que la négociation sectorielle a un impact statistiquement significatif et proche de l’unité sur la formation des salaires effectifs. Par ailleurs, nos résultats font apparaître que la négociation sectorielle coexiste avec une dérive salariale présente au niveau de l’entreprise qui est sensible, d’une part, à la taille de l’entreprise et aux performances économiques du secteur, et d’autre part, aux tensions sur le marché du travail. En ce qui concerne les politiques de réduction de cotisations, celles-ci auraient un impact principalement sur le salaire brut des hommes employés.
Dans cette étude, nous nous penchons sur les répercussions micro-économiques de certains programmes pour l’emploi. Les mesures examinées visent à mieux intégrer certaines catégories de travailleurs rencontrant des difficultés sur le marché du travail. Ces dispositifs sont actuellement inclus dans les exercices macro-économiques réalisés au sein du Bureau fédéral du Plan. Cependant, et contrairement à l’analyse macro-économique, l’approche micro vise à appréhender l’impact de ces mesures sur la trajectoire des bénéficiaires eux-mêmes. La présente étude a donc comme objectif d’étendre la connaissance de ces dispositifs à l’aide de données longitudinales.
Information and communication technology (ict) has become a significant economic activity in most industrialized countries as well as an important engine of innovation and changes in the rest of the economy. It has been recognized as one of the key factors boosting productivity growth and hence business sector competitiveness. Various initiatives have been recently adopted at regional, national and European levels in order to meet quickly the new challenges of ict use and diffusion in Europe. A growing number of indicators are now available in order to assess the position of each country or region in terms of ict development and to guide policy decisions in that field. The aim of this report is to provide a clear and succinct view of the relative development of ict in Belgium by analyzing both the production and the diffusion of ict in our economy and to highlight the main weaknesses and strengths of the Belgian economy in that area.