Page Title

Publicaties

Om de transparantie en informatieverstrekking te bevorderen, publiceert het FPB regelmatig de methoden en resultaten van zijn werkzaamheden. De publicaties verschijnen in verschillende reeksen, zoals de Vooruitzichten, de Working Papers en de Planning Papers. Sommige rapporten kunnen ook hier geraadpleegd worden, evenals de nieuwsbrieven van de Short Term Update die tot 2015 werden gepubliceerd. U kunt op thema, publicatietype, auteur en jaar zoeken.

Economische vooruitzichten 2023-2028 – Versie van februari 2023 [ Economic outlook 2023-2028 (Feb.) - ]

Het Federaal Planbureau heeft economische vooruitzichten tot 2028 opgesteld die aansluiten op de Economische begroting 2023 die op 16 februari werd gepubliceerd. Deze vooruitzichten houden rekening met de op 8 februari 2023 beschikbare informatie.

De Belgische economie zou een groei van 1,0% laten optekenen in 2023, die aantrekt tot 1,7% in 2024 en gemiddeld 1,4% bedraagt in de periode 2025-2028. Dat gaat gepaard met een toename van de werkgelegenheid van 236 000 personen in de periode 2023-2028, wat de werkgelegenheidsgraad doet stijgen van 72,0 % in 2022 tot 74,4% in 2028. De inflatie bedraagt dit jaar 4,5% en zou verder afkoelen tot 1,7% vanaf 2026. Het overheidstekort wordt – bij ongewijzigd beleid – geraamd op resp. 5,7% en 5,4% van het bbp in 2023 en 2024. De jaren nadien zou het tekort geleidelijk toenemen, onder meer door het stijgende gewicht van de rentelasten op de schuld. De overheidsschuld zou 119% van het bbp bedragen in 2028.

  Auteurs

Gemeenschappelijke publicatie
 
A : Auteur, C : Contribuant

  Publicatietype

Vooruitzichten

De vooruitzichten presenteren de toekomstige evoluties in België, zowel in socio-economische, budgettaire en energiedomeinen als voor de transportvraag.

De economische groei in de eurozone maakt een inhaalbeweging in de jaren 2024-2025 en vertraagt daarna geleidelijk

De wereldeconomie kreeg het afgelopen jaar tegenwind door de oorlog in Oekraïne en door de groeivertraging van de Chinese economie. De angst voor energieschaarste deed de aardgasprijzen in Europa spectaculair stijgen, waardoor ook de elektriciteitsprijzen piekten in de zomer van 2022. De koopkracht van de gezinnen werd aangetast, terwijl de ondernemingen geconfronteerd werden met hoge productiekosten.

Tegen die achtergrond kende de economie van de eurozone een forse groeivertraging in de tweede helft van 2022. De economische groei zou in de loop van 2023 geleidelijk aantrekken. De energieprijzen zijn ondertussen immers aanzienlijk teruggevallen en er werden alternatieven voor Russisch gas gevonden. Niettemin zou de economische groei in de eurozone in 2023 beperkt blijven tot 1,0%, na 3,5% in 2022. De bbp-groei zou – mede dankzij de relance­programma’s – aantrekken tot 1,6% in 2024 en tot 1,9% in 2025, maar nadien geleidelijk vertragen tot 1,5% naarmate de inhaalbeweging na de corona- en de energiecrisis uitdooft.

De groei van de Belgische economie wordt vooral gedragen door de binnenlandse vraag

De Belgische bbp-groei hield in 2022 aanvankelijk goed stand tegen de energiecrisis, vooraleer in de tweede jaarhelft aanzienlijk te vertragen, maar licht positief te blijven. Net als voor de rest van de eurozone wordt een geleidelijk aantrekkende bbp-groei verwacht in de loop van dit jaar, vooral dankzij de afkoeling van de inflatie. Op jaarbasis blijft de Belgische bbp-groei niettemin beperkt tot 1,0%, na 3,1% in 2022. Hij zou in 2024 aanzienlijk versnellen tot 1,7% onder impuls van een herneming van de investeringen van de bedrijven en de gezinnen en van een aantrekkende groei van de particuliere consumptie dankzij het koopkrachtherstel. In de jaren 2025-2028 zou de bbp-groei uitkomen op gemiddeld 1,4%. Over de periode 2020-2028, die de corona- en de energiecrisis en het daaropvolgende herstel omvat, zou de Belgische economie jaarlijks gemiddeld met 1,3% groeien, net als de eurozone als geheel.

In navolging van de internationale conjunctuur vertraagt de volumegroei van de Belgische uitvoer in 2022 en nog meer in 2023. Aangezien deze vertraging meer uitgesproken is dan die van de potentiële uitvoermarkten, wordt in beide jaren en in 2024 een aanzienlijk verlies aan marktaandelen opgetekend (gemiddeld 1,7 procentpunten per jaar in periode 2022-2024). Vanaf 2025 blijft het verlies aan marktaandelen beperkt (gemiddeld 0,3 procentpunt per jaar). De volumegroei van de invoer is in de projectieperiode gelijkaardig aan die van de uitvoer. De bijdrage van de netto-uitvoer aan de bbp-groei wordt negatief in 2023 (-0,3 procentpunt), blijft dat ook in 2024 (-0,2 procentpunt) en bedraagt gemiddeld nul in de periode 2025-2028.

De lopende rekening van de betalingsbalans boekte in 2021 nog een klein overschot, maar vertoonde in 2022 een aanzienlijk tekort als gevolg van de hoge energieprijzen. Het externe tekort krimpt wat in de projectieperiode (vooral in 2023) maar het blijft aanzienlijk vanuit historisch oogpunt. Het wordt deels verklaard doordat de internationale energieprijzen boven hun niveau van vóór de energiecrisis blijven, maar ook doordat de binnenlandse vraag deels gefinancierd wordt door een substantieel overheidstekort en zo een eerder stevige groei kent die de invoerbehoeften aanwakkert.

De inhaalbeweging van de particuliere consumptie na de coronacrisis ging verder tot een eind in 2022, maar zou in het laatste kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023 zijn stilgevallen als gevolg van de hoge inflatie, die met vertraging wordt gecompenseerd door de indexering van de lonen en de sociale uitkeringen. Daardoor daalde het reëel beschikbaar inkomen van de gezinnen met 1,6% in 2022, maar stijgt het met 4,2% in 2023. Dankzij een gunstig startpunt nam de particuliere consumptie in 2022 nog toe met 4,0%, maar dit jaar zou de groei terugvallen tot 1,6%. Het koopkrachtherstel doet de groei van de particuliere consumptie versnellen tot 1,9% in 2024. De particuliere consumptie heeft typisch een meer afgevlakt groeiprofiel dan het beschikbaar inkomen. Grote inkomens­schommelingen worden deels opgevangen door aanpassingen van de gezinsspaarquote. Na een aanzienlijke stijging in 2020 door de beperkende maatregelen tijdens de coronacrisis, valt die in 2022 terug tot het niveau van vóór de gezondheidscrisis (12,2%), om opnieuw te stijgen in 2023 (14,4%) en licht terug te vallen in 2024 (13,9%). In de periode 2025-2028 zouden zowel de particuliere consumptie als het reëel beschikbaar gezinsinkomen gemiddeld met 1,4% per jaar toenemen, waardoor de spaarquote zich nagenoeg stabiliseert rond 13,8%.

In 2022 en 2023 worden de investeringen van de ondernemingen en van de gezinnen (in woningen) enerzijds ondersteund door de verschillende stimuleringsplannen, maar anderzijds afgeremd door het klimaat van onzekerheid en de sterke stijging van de langetermijnrente. In 2023 worden de investeringen van de ondernemingen ook afgeremd door de daling van hun exploitatieoverschot, die het gevolg is van de stijging van hun kosten. Dat beperkt hun mogelijkheden tot zelffinanciering. De investeringen van de gezinnen worden in 2023 met enige vertraging beïnvloed door de koopkrachtdaling in 2022. De groei van de bedrijfsinvesteringen in volume zou in de periode 2022-2023 gemiddeld -1,0% per jaar bedragen, en die van de gezinsinvesteringen 0,3% (dankzij een uitstekend eerste kwartaal van 2022). In 2024 kennen hun determinanten een iets gunstiger verloop, waardoor de investeringen van de ondernemingen en de gezinnen hernemen met resp. 2,3% en 1,7%. In de periode 2025-2028 zouden ze groeien met gemiddeld 2,1% en 1,2% per jaar.

De overheidsconsumptie zou in de periode 2022-2028 een vrij stabiele volumegroei van ongeveer 1% per jaar laten optekenen. De overheidsinvesteringen hebben daarentegen een volatieler verloop, dat vooral wordt bepaald door de electorale cyclus van de lagere overheid, de timing van de verschillende relanceplannen (waarvan een groot deel afloopt in 2026) en de investeringen van Defensie.

Pas in 2025 bedraagt de inflatie opnieuw minder dan 2%

De oorlog in Oekraïne leidde tot recordprijzen voor aardgas en elektriciteit op het Europese continent. Daardoor steeg de Belgische consumptieprijsinflatie in 2022 tot 9,6%. Sinds oktober 2022 is de vrees voor grote problemen in de aardgasbevoorrading weggeëbd en zijn de consumptie­prijzen voor energieproducten gevoelig gedaald, hoewel ze hoog blijven vanuit een historisch perspectief. De energieprijzen zouden dit jaar lager liggen dan in 2022 en een negatieve bijdrage leveren tot de inflatie.

De onderliggende inflatie nam vorig jaar sterk toe en zou – ondanks een daling in de loop van 2023 – hoog blijven, waardoor de totale inflatie dit jaar 4,5% zou bedragen. De onderliggende inflatie zou volgend jaar verder afnemen, maar het zou nog tot 2025 duren vooraleer de opwaartse invloed van de tweederonde-effecten uitdooft en ze onder de 2%-grens belandt. De totale inflatie zou een gelijkaardig verloop kennen en uitkomen op 2,9% in 2024, alvorens terug te vallen tot gemiddeld 1,7% tijdens de jaren 2025-2028.

Een minder uitgesproken werkgelegenheidsgroei in vergelijking met de afgelopen zes jaar, maar de werk­gelegen­heidsgraad klimt gestaag tot 74,4% in 2028.

De binnenlandse werkgelegenheid nam vorig jaar uitzonderlijk sterk toe (+100 400 personen), deels nog als gevolg van het herstel na de coronaschok. De werkgelegen­heids­creatie werd echter grotendeels geabsorbeerd door een stijgend arbeidsaanbod (+89 600 personen), omdat de activiteitsgraden – vooral bij jongeren – fors stegen. De administratieve werkloosheidsgraad daalde dan ook maar in beperkte mate, nl. van 8,4% in 2021 tot 8,1% in 2022.

De groei van de activiteit in de marktsector vertraagt aanzienlijk in 2023, waardoor de toename van de binnenlandse werkgelegenheid zou terugvallen tot 38 100 personen, wat niet volstaat om de stijging van het arbeidsaanbod (+48 800 personen) op te vangen. In 2024 trekt de werkgelegenheidscreatie licht aan (+42 700 personen). Die verbetering situeert zich enkel in de marktsector, terwijl de toename van de overheidswerkgelegenheid verder verzwakt. Tegelijkertijd vermindert de stijging van de beroepsbevolking (+27 400 personen), omdat de impulsen vanuit de demografie en vanuit de stijgende participatie op jongere leeftijd uitdoven. De werkloosheidsgraad daalt tot 7,9% in 2024.

Tijdens de jaren 2025-2028 groeit de activiteit in de marktsector gelijkmatig (met 1,6% per jaar). De productiviteitsgroei per uur trekt in die periode aan tot 0,7% per jaar, wat in lijn is met de reële groei van de arbeidskosten per uur, zodat ook het arbeidsvolume een vrijwel constante groei kent (1,0% per jaar). De arbeidsduur zou nog licht stijgen in de jaren 2025-2026, om zich vervolgens te stabiliseren. In die context zou de groei van de marktwerkgelegenheid een licht oplopend profiel vertonen (van 0,7% in 2025 tot 1,0% in 2028, d.i. gemiddeld 0,9% per jaar). De groei van de binnenlandse werkgelegenheid ligt weliswaar iets lager (0,7% of gemiddeld 38 800 personen per jaar) gezien de beperkte stijging van de overheidswerk­gelegen­heid tijdens die periode.

De toename van de beroepsbevolking trekt in de jaren 2025-2026 aan (tot 33 800 personen per jaar) als gevolg van de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd tot 66 jaar. De werkloosheidsgraad blijft vrijwel stabiel in die periode. Tijdens de jaren 2027-2028 verzwakt de toename van het arbeidsaanbod (tot + 23 300 personen per jaar) en versnelt de werkgelegenheidsgroei enigszins, zodat de werkloosheid aanzienlijk daalt. De administratieve werkloosheidsgraad zou terugvallen tot 7,0% in 2028. De geharmoniseerde Eurostat-werkloosheidsgraad krimpt van 5,6% in 2022 tot 4,9% op middellange termijn.

Over de gehele periode 2023-2028 stijgt de werkgelegenheid met 235 900 personen, wat een beduidend minder sterke toename is dan tijdens de afgelopen zes jaar (+414 400 personen), toen de marktactiviteit iets sneller groeide, maar – vooral – de productiviteitsgroei in de marktsector beduidend lager lag en de overheidswerkgelegenheid sterker toenam. De werkgelegenheidsgraad (20-64 jaar; definitie EAK) lag vorig jaar al fors boven pre-coronaniveau. Hij zou dit jaar uitkomen op 72,3% (t.o.v. 70,5% in 2019), ondanks het feit dat zijn toename afgeremd wordt door de instroom van Oekraïense vluchtelingen. Op middellange termijn klimt hij gestaag, tot 74,4% in 2028.

Het overheidstekort en de schuld stijgen opnieuw in 2023

Het overheidstekort is teruggedrongen van 5,6% van het bbp in 2021 tot 4,0% van het bbp in 2022 dankzij een gestage economische groei, het uitdoven van de kosten gelinkt aan de gezondheidscrisis en een verschuiving van de inkomsten uit 2021 verbonden met de inkohiering van de personenbelasting. Deze factoren hebben de impact van de inflatie op de overheidsuitgaven en de kosten van steunmaatregelen in het kader van de energiecrisis ruim­schoots gecompenseerd.

In 2023 neemt het tekort opnieuw toe tot 5,7% van het bbp, onder meer als gevolg van de vertraging van de economische groei, de vertraagde effecten van de hoge inflatie van 2022 op bepaalde ontvangsten en uitgaven, de stijging van de rentelasten op de schuld en de weerslag van eenmalige ontvangsten in 2022. Ook de kosten van gewestelijke en federale maatregelen met betrekking tot de energiefactuur van de ondernemingen en de gezinnen dragen bij tot het tekort, net als de lager dan verwachte opbrengst uit de invoering van een plafond op de marktinkomsten van elektriciteitsproducenten. Ten slotte nemen de overheids­investeringen op alle niveaus, inclusief de gemeenten, sterk toe in 2023.

Het begrotingstekort neemt in 2024 licht af tot 5,4% van het bbp, vooral als gevolg van het uitdoven van de energiemaatregelen. In de daaropvolgende jaren is de economische groei niet krachtig genoeg om de aanzienlijke stijging van de rentelasten (met 1,1% van het bbp over de periode 2023-2028) via de ontvangsten te compenseren. Zonder deze toename van de rentelasten zou het tekort licht dalen. De stijging van de leeftijdsgebonden sociale uitgaven (pensioenen en gezondheidszorg) en van de defensieuitgaven in procent van het bbp wordt immers meer dan gecompenseerd door de daling van de werkingskosten (lonen en aankoop van goederen en diensten), het aflopen van de verschillende relanceplannen en de daling van de investeringen van de lagere overheid na de verkiezingen van 2024.

In 2022 situeert 70% van het overheidstekort zich binnen entiteit I (federale overheid en sociale zekerheid). Dat aandeel loopt op tot ongeveer 90% in 2028. De gefedereerde entiteiten maken uiteenlopende ontwikkelingen door: de Vlaamse Gemeenschap bereikt in 2028 een begrotingsevenwicht, het tekort van het Waals Gewest daalt, vooral wanneer haar relanceplan afloopt, terwijl de tekorten van de Franse Gemeenschap en het Brussels Gewest stabiel blijven.

Dankzij de sterke bbp-groei in 2021 en de hoge inflatie in 2022 is de overheidsschuld aanzienlijk gedaald, van 112% van het bbp in 2020 tot 105% van het bbp in 2022. Vanaf 2023 stijgt de schuldquote door de omvang van de tekorten. Bij ongewijzigd beleid zou zij in 2028 bijna 120% van het bbp bedragen. De verwachte rentestijging weerspiegelt zich geleidelijk in de gemiddelde rentevoet van de schuld, maar nog niet in die mate dat een zelfvoedend proces van schuldaccumulatie op gang komt (geen ‘sneeuwbaleffect’ tegen 2028).

Deze vooruitzichten vormen een bijdrage tot de voorbereiding van het Stabiliteitsprogramma en het Nationaal Hervormingsprogramma. De macro-economische parameters werden goedgekeurd door de Raad van bestuur van het Instituut voor de Nationale Rekeningen. De overheidsrekening valt evenwel onder de exclusieve verantwoordelijkheid van het Federaal Planbureau.

  Verwante documenten

    None

  Beschikbare gegevens

None

Please do not visit, its a trap for bots