Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…
Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.
Eind verleden jaar heeft het Federaal Planbureau de input-outputtabel van 1985 gepubliceerd. Nu heeft het de tabel voor 1990 afgewerkt. Deze tabel geeft in detail de transacties weer van goederen en diensten binnen een economie en met het buitenland. De publicatie beschrijft de wijze waarop de tabel van 1990 voor België werd gemaakt en geeft per bedrijfstak de impact van de vraag op de productie, de inkomens en de werkgelegenheid.
Input-outputtabellen beschrijven in detail het gebruik en het aanbod van goederen en diensten in een economie. Zij geven voor 59 productgroepen aan wat ingevoerd en binnenlands geproduceerd wordt. Uit de tabellen valt ook af te lezen welke producten en productiefactoren gebruikt worden voor het voortbrengen van de verschillende productgroepen. Verder geven zij weer in welke mate de producten bestemd zijn voor het vervaardigen van goederen en diensten, de bestedingen van de gezinnen, het collectief verbruik van de overheid, de investeringen, de uitvoer en de voorraadveranderingen.
Deze tabellen beschrijven de herkomst en de bestemming van de productstromen in een economie dermate gedetailleerd dat ze de relaties blootleggen tussen de bedrijfstakken onderling, tussen de bedrijfstakken en de finale vraag en met het buitenland. Dit alles maakt dat input-outputtabellen een krachtig analyse-instrument zijn voor het berekenen van de effecten van de veranderingen in de finale vraag naar binnenlands geproduceerde producten op de productie, de invoer, de inkomensvorming en de werkgelegenheid.
De tabel toont aan dat er in 1990 in ons land voor 15.223 miljard producten werden aangeboden. Hiervan werd 28 percent ingevoerd en 72 percent binnenlands geproduceerd. Deze nationale productie beliep 10.896 miljard frank en bracht 5.900 miljard aan toegevoegde waarde voort. Van het totale aanbod van producten was 32 percent bestemd voor het produceren van goederen en diensten en 68 percent voor het finaal verbruik. Dit finaal verbruik bestond voor 35 percent uit het verbruik van gezinnen en voor 43 percent uit uitvoer. Voor het genereren van de nationale productie kochten de bedrijven 48 percent van hun producten aan in het buitenland.
Daar de tabel de wisselwerking tussen de bedrijfstakken en de finale vraag weergeeft, valt er uit op te maken dat een daling van de vraag naar Belgische producten van de vleesindustrie met 1 miljard zou leiden tot een daling van de totale nationale productie met 2 miljard in 1990. De sector zelf zou zijn productie zien afnemen met 1.015 miljoen frank en de productie van de landbouwsector zou met 636 miljoen verminderen. De bruto toegevoegde waarde van de ganse economie zou met 654 miljoen frank afnemen en de totale werkgelegenheid met 416 personen.
Uit de tabel volgt ook dat het effect van de finale vraag naar binnenlandse producten op de productie bij de industrie hoger is dan bij de diensten omdat de industrie meer een beroep doet op leveranciers. Het multiplicatoreffect bedraagt er gemiddeld 1,4 tegen 1,2 bij de diensten. Dit betekent dat de productie van 1 miljard industrieproducten de totale productie met 1,4 miljard doet toenemen. Zowel bij de industrie als bij de diensten zijn er uitschieters. Zo hebben de vleeswarenindustrie en de zuivelnijverheid een multiplicatoreffect van 2, wat meteen het grootste is van alle bedrijfstakken. Bij de diensten heeft de luchtvaart het grootste effect, namelijk 1,5.
Door hun hoge productiviteit creëren de industriesectoren minder werkgelegenheid dan de diensten. In 1990 leverde een vraag van 1 miljard naar industrieproducten in de ganse economie gemiddeld 333 arbeidsplaatsen op. Eenzelfde vraag naar diensten deed de totale tewerkstelling daarentegen gemiddeld toenemen met 474 banen. Ook hier zijn er uitschieters. Zo was een vraag van 1 miljard naar diensten van overheidsbestuur en onderwijs in 1990 goed voor respectievelijk 905 en 787 banen. Bij de industrieproducten bezat de brei- en confectienijverheid de hoogste tewerkstellingsmultiplicator, met name 630 personen per vraag van 1 miljard naar haar producten.
In het algemeen heeft de vraag naar diensten een grotere impact op de inkomensvorming dan de vraag naar industrieproducten. Een vraag van één miljard naar diensten genereert in de ganse economie een gemiddelde toegevoegde waarde van 817 miljoen frank. Bij de industrie gaat het gemiddeld om 566 miljoen frank. Deze inkomensmultiplicators zijn zeer uiteenlopend en gaan van 0,985 voor de vraag naar nationale communicatiediensten tot 0,319 voor de vraag naar binnenlands geproduceerde cokes.
De tabellen geven ook de verdeling van de werkgelegenheid over de bestanddelen van de finale vraag. In 1990 bezorgde het particulier verbruik werk aan 1.349.000 personen, wat overeenstemt met 36 percent van de totale binnenlandse werkgelegenheid. Deze door het particulier verbruik gegenereerde tewerkstelling bevindt zich voor 83 percent bij de verhandelbare diensten. In deze sector hing 60 percent van de werkgelegenheid af van de bestedingen van de gezinnen en bij de verwerkende nijverheid slechts 17 percent. De uitvoer komt op de tweede plaats wat de creatie van werkgelegenheid betreft. In 1990 kwam 32 percent van de binnenlandse werkgelegenheid tot stand door de uitvoer, wat overeenstemt met 1.210.000 arbeidsplaatsen. In de industrie vertegenwoordigt de uitvoer 71 percent van de tewerkstelling, en in de verhandelbare diensten 32 percent. Nieuw is dat er in 1990 in de verhandelbare diensten meer mensen werken voor de uitvoer dan in de verwerkende nijverheid, met name 603.000 tegen 532.000 personen. Dit komt niet alleen door een toename van het aandeel van de diensten in de uitvoer maar ook door het gestegen aandeel van de diensten in de productie van industrieproducten. Het collectief verbruik van de overheid zorgde in 1990 voor 794.000 banen en de investeringen voor 406.000, waarvan bijna de helft in de bouwsector.
De input-outputtabellen geven ook een kijk op de kostenstructuur van de finale bestedingen. Finale bestedingen kunnen immers herleid worden tot de toegevoegde waarde en de invoer die nodig zijn voor hun productie en tot de invoer die rechtstreeks verbruikt wordt. Zo bevatte de finale bestedingen van de gezinnen 66 percent toegevoegde waarde, 16 percent ingevoerde producten die opgingen in de productie en 18 percent producten die rechtstreeks verbruikt werden. De uitvoer en de investeringen daarentegen bevatten minder toegevoegde waarde omdat er meer ingevoerde producten werden aangewend voor hun productie en ook omdat er relatief meer invoer rechtstreeks finaal verbruikt werd.
Op analoge wijze werd de werkgelegenheid berekend, die nodig was voor de productie van de finale vraag naar binnenlandse producten. Zo creëerde de finale vraag naar bouwwerken 288.000 arbeidsplaatsen in de totale economie, wat 40.000 meer is dan de tewerkstelling in de sector zelf. Voor bepaalde sectoren overtreft de in de finale vraag gecumuleerde tewerkstelling vele malen de eigen tewerkstelling. In 1990 stelde de vleeswarenindustrie zelf 14.000 mensen tewerk. In de ganse economie waren er echter 72.000 personen nodig om de finale vraag naar vleeswaren te kunnen realiseren. Het andere extreme geldt voor de productie van bouwmaterialen. Deze sector zelf stelt 12.000 personen tewerk en nochtans zijn er in de ganse economie slechts 3852 personen nodig om de finale vraag naar bouwmaterialen te realiseren, wat betekent dat de productie van deze sector vooral gaat naar het intermediair verbruik.
Voor de productie van de goederen, die bestemd waren voor de finale vraag, waren er in 1990 1.332.000 personen nodig, daar waar deze bedrijfstakken zelf slechts 1.129.000 personen tewerkstellen. Dit betekent dat er bij de verhandelbare diensten toen 203.000 personen onrechtstreeks voor de productie van goederen werkten.
Alhoewel de uitvoer in 1990 voor 77 percent uit goederen bestond, realiseerde de productie van de voor de uitvoer bestemde goederen slechts 65 percent van de door de uitvoer gerealiseerde toegevoegde waarde en bedroeg ze 63 percent van de voor de uitvoer benodigde tewerkstelling. Omgekeerd geldt dat de diensten, die slechts 23 percent uitmaakten van de uitvoer, zorgden voor 35 percent van de door de uitvoer voortgebrachte toegevoegde waarde en voor 37 percent van de voor de uitvoer benodigde tewerkstelling.
Uit het voorgaande blijkt dat de input-outputtabellen een krachtig analyse-instrument zijn omdat ze het productieapparaat in detail beschrijven, wat niet het geval is bij de nationale rekeningen. Het grote nadeel is dat de gegevens die nodig zijn voor het opstellen van deze tabellen lang op zich laten wachten. Er is echter beterschap op komst omdat de input-outputtabel in de toekomst samen met de definitieve versie van de nationale rekeningen zal worden opgesteld. De tabel zal dan nog slechts een achterstand van drie jaar tellen. Aangezien algemeen aanvaard wordt dat de productiestructuur van een economie niet drastisch verandert op de korte termijn zal de tabel op dat ogenblik accurater zijn voor een op de toekomst gerichte economische analyse omdat zij meer zal overeenstemmen met de realiteit van het ogenblik en er minder hypotheses dienen geformuleerd te worden om de periode te overbruggen.
Verwante documenten
Beschikbare gegevens
Thema's
None
JEL
Keywords