Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
De instelling
Het Federaal Planbureau (FPB) is een onafhankelijke instelling van openbaar nut. Het maakt studies en vooruitzichten over economische, sociale en milieubeleidskwesties. Ook wordt de integratie van die beleidskwesties in een context van duurzame ontwikkeling bestudeerd.
De genderpensioenkloof (GPG) vertoont grote verschillen tussen de EU-lidstaten. Dit rapport analyseert de verbanden tussen deze pensioenkloof, aspecten van pensioenstelsels en genderongelijkheden op de arbeidsmarkt in de afgelopen decennia.
De genderpensioenkloof (GPG) en de genderpensioendekkingskloof (GPCG) zijn indicatoren van de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen inzake pensioenen. Dit rapport bespreekt de omvang en evolutie van de GPG en GPCG in de landen van de EU. Ook worden zij beoordeeld op hun kwaliteit als indicatoren voor genderongelijkheid voor ouderen, en worden voorstellen voor mogelijke verbeteringen gedaan.
Voor de projectie van indicatoren van de sociale houdbaarheid gebruikt het Federaal Planbureau het dynamische microsimulatiemodel MIDAS, dat recent een omvangrijke revisie heeft ondergaan. In deze working paper rapporteren wij een projectie tot 2070 van het armoederisico van en de inkomensongelijkheid onder ouderen, gepensioneerden en de bevolking beneden 65 jaar, in een scenario met het huidige beleid inzake pensioenen en de verwachte demografische en sociaal-economische evoluties.
MIDAS, het dynamische microsimulatiemodel dat zich richt op de sociale houdbaarheid van pensioenen, heeft de laatste jaren een omvangrijke revisie ondergaan ter verbetering van de validiteit van de projecties. Deze Working Paper doet niet alleen verslag van deze revisie, maar beschrijft ook enkele belangrijke nieuwe modules.
Het eerste deel van deze Working Paper bespreekt de hoofdtrends in België inzake het armoederisico, vergeleken met die in de EU27 en de omliggende landen. Een tweede deel toont aan dat de stijging van het armoederisico bij de bevolking beneden 60 jaar voor een deel kan worden toegeschreven aan een toename van de concentratie van het ontbreken van betaald werk bij bepaalde huishoudens. Ook slagen de uitkeringen in de sociale zekerheid en de bijstand er steeds minder in om baanloze huishoudens boven de armoededrempel te tillen.
De aanvullende tabel 29 van het Eurostat transmissie programma heeft betrekking op de wettelijke en aanvullende pensioenstelsels van de sociale verzekering in België. Het FPB is belast met het samenstellen van de kolommen G en H, waarin de tot op heden opgebouwde pensioenaanspraken / -verplichtingen in de wettelijke pensioenregelingen zijn opgenomen, die de contante waarde vertegenwoordigen van de opgebouwde toekomstige ouderdoms- en overlevingspensioenen van huidige en toekomstige ontvangers.
Deze versie van het rapport van januari 2021 is een actualisering van de versie die oorspronkelijk in december 2020 is gepubliceerd op de website van het FPB. Nieuwe ramingen zijn opgesteld met de hypothese van een vaste discontovoet van 2 % voor het referentiescenario en 1 en 3 % voor de gevoeligheidsanalyse.
Deze Working Paper identificeert de kenmerken die ernstige materiële deprivatie in België verklaren, waarbij een onderscheid tussen de groep jonger dan 65 en 65-plussers wordt gemaakt. De mate van ernstige materiële deprivatie is voor beide leeftijdsgroepen afgenomen, en jongeren worden meer getroffen dan ouderen. Hoewel er een duidelijk verband is tussen inkomen en deprivatie, is de overlap verre van perfect. De correlatie tussen inkomensarmoede en deprivatie is zwakker voor de ouderen dan voor de jongeren.
Het Federaal Planbureau ontwikkelde binnen het Nowcasting project een dynamisch microsimulatie-model voor nowcasting en middellange-termijn projecties (tot 2020) van indicatoren van armoede en sociale uitsluiting. De conclusies van dit project zijn de volgende: ten eerste is gebleken dat het produceren van nowcasting en middellange-termijn projecties mogelijk is met een dynamisch microsimulatiemodel. Ten tweede suggereren de voorlopige resultaten dat het algemene armoederisico ruwweg stabiel zou blijven, waarbij het voor de 65+ zou afnemen terwijl het voor de actieve bevolking licht zou toenemen. Ten derde zou de algemene inkomensongelijkheid niet verder toenemen maar zich stabiliseren. Tenslotte, de VLWI zou verder afnemen, vooral onder invloed van de toenemende activiteitsgraad onder de bevolking op actieve leeftijd.
In het kader van de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s zal het projectiemodel PROMES van het Federaal Planbureau worden ingezet om de budgettaire impact te berekenen van beleidsmaatregelen binnen het domein van de publieke gezondheidszorguitgaven. PROMES is een microsimulatiemodel dat gebruik maakt van administratie gegevens over uitgaven voor geneeskundige verzorging op individueel niveau. Het model laat toe om de impact van beleidsmaatregelen gericht op de totale uitgaven voor geneeskundige verzorging van de ziekte- en invaliditeitsverzekering of op specifieke uitgavengroepen te berekenen. Dit document schetst de kenmerken, structuur en simulatiemogelijkheden van het model. Ter illustratie van de werking van het model worden, naast de resultaten van het basisscenario, simulatieresultaten voor een voorbeeldmaatregel gepresenteerd.
In het kader van de doorrekeningsoefening wordt de impact van een aantal beleidsmaatregelen, voorgesteld door de politieke partijen, op het beschikbaar inkomen berekend met behulp van administratieve microgegevens. Deze aanpak laat toe om de impact van de bestudeerde maatregelen te verbijzonderen naar individuele en huishoudkarakteristieken. De beleidsmaatregelen waarvan de impact op het beschikbaar inkomen wordt doorgerekend zijn maatregelen die zich situeren binnen het domein van de sociale zekerheid en sociale bijstand, aangevuld met de regelgeving inzake kinderbijslag, de bijdrage- en inhoudingsregels die toegepast worden op deze uitkeringen en de regels inzake personenbelasting. Het instrument dat voor deze berekeningen wordt ingezet is het microsimulatiemodel EXPEDITION. De voorliggende nota beschrijft de belangrijkste eigenschappen van het model EXPEDITION en illustreert de werking van het model op basis van twee simulaties.
In de voorbereiding van het 2018 Pension Adequacy Report door de Europese Commissie en het Social Protection Committee hebben teams uit België, Zweden en Italië samengewerkt om met hun microsimulatiemodellen mogelijke ontwikkelingen in de toereikendheid van pensioenen te simuleren, uitgaande van de scenario’s en projecties die door de AWG werden ontwikkeld. Dit rapport is dus complementair aan de simulaties van de AWG betreffende de budgettaire impact van de vergrijzing. De resultaten uit dit rapport worden samengevat in paragraaf 5.1.2 van het 2018 Pension Adequacy Report.
PROMES (PROjecting Medical Spending) is een microsimulatiemodel ontwikkeld op het Federaal Planbureau in opdracht van en samenwerking met het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. Het model heeft als doel de evolutie van de ZIV-uitgaven voor gezondheidszorg beter te begrijpen en te projecteren op korte en middellange termijn.
Dit rapport stelt de impact voor van de invoering van een reële loonherwaardering en rekening houdend met budgetneutraliteit op het gemiddeld pensioen van de toekomstige generaties gepensioneerden in de werknemersregeling. Deze analyse werd gerealiseerd aan de hand van het microsimulatiemodel MIDAS.
De sociale bescherming voor de kosten van langdurige zorg verschilt aanzienlijk tussen landen onderling en tot op heden ontbreekt een systematische vergelijking van de ervaringen van mensen met behoefte aan langdurige zorg in verschillende landen. Als antwoord op deze informatiekloof hebben de OESO en de Europese Commissie (EC) een project opgezet om kwantitatieve vergelijkingen te maken van de sociale bescherming voor langdurige zorg in OESO‐ en EU‐landen, waarbij ze gebruikmaken van de methode van type‐gevallen. Sociale bescherming omvat zowel uitkeringen – voorzover deze afhankelijk zijn van de behoefte aan langdurige zorg – als diensten voor langdurige zorg die kostenloos of tegen gesubsidieerde prijs aan de gebruiker worden aangeboden. Een vragenlijst werd verspreid. Dit rapport beschrijft op welke manier de gegevens voor België werden verzameld en verwerkt. De volgende regelingen worden in aanmerking genomen: de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden; de forfaitaire uitkeringen voor incontinentie en chronisch zieke patiënten; de Vlaamse zorgverzekering; de ziekte‐ en invaliditeitsverzekering voor thuisverpleging en zorg in instellingen; de door de regionale overheden gereguleerde en gesubsidieerde thuiszorg (geen verpleegzorg); en dienstencheques. De gegevens hebben betrekking op 2015.
Naar aanleiding van zijn 50-jarig bestaan gaf het Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) aan het Federaal Planbureau de opdracht toe om een rapport op te stellen, met als doel de maatschappelijke betekenis van de gezondheidszorg en de publieke gezondheidszorgverzekering in kaart te brengen. We concentreerden ons daarbij op drie specifieke vragen. De eerste vraag luidt: wat heeft de gezondheidszorg bijgedragen aan de gezondheid van de bevolking? Bij gebrek aan voldoende gegevens over andere dimensies van de gezondheid, kijken we naar sterfte en levensverwachting. Twee verschillende benaderingen van de vraag leiden tot dezelfde conclusie: de uitbreiding van de gezondheidszorg heeft substantieel bijgedragen aan de verlenging van de levensduur. De tweede vraag betreft de economische betekenis van de gezondheidszorg. De toegevoegde waarde en de tewerkstelling van de bedrijfstakken menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening zijn tussen 1970 en 2012 sterk toegenomen, waardoor de gezondheidszorg een steeds belangrijker deel is geworden van de Belgische economie. De derde vraag betreft de impact van gezondheidszorg en de publieke gezondheidszorgverzekering op ongelijkheden in gezondheid en inkomen. Het blijkt onder meer dat er in België geen sociale ongelijkheid is in het gebruik van de huisarts, maar wel in dat van de specialisten, en dat een tamelijk groot aantal ouderen geconfronteerd met eigen bijdragen die hoger zijn dan 10% van het inkomen.
De afgelopen jaren, en in het bijzonder de periode 2005-2009, worden gekenmerkt door reële herwaarderingen van de bijstand voor ouderen (inkomensgarantie voor ouderen, IGO). Tegelijk is in de periode 2003 tot 2010 het percentage ouderen dat in risico van armoede leeft geëvolueerd van 21% in 2003, via een maximum van 23% in 2005, tot 20% in 2010. Per saldo is gedurende de gehele periode 2003-2010 het armoederisico dus nauwelijks gedaald. Wel stellen we bij de ouderen een daling vast van de armoedekloof. Deze working paper behandelt de vraag waarom de substantiële maatregelen ter bestrijding van armoede bij ouderen niet tot een grotere daling van het armoederisico hebben geleid. Slaagt de minimuminkomenbescherming er niet of onvoldoende in om het inkomen van de armste ouderen op te krikken? Of is er iets mis met de gebruikte indicator van armoede bij ouderen, of met de achterliggende gegevens?